ECLI:NL:HR:2019:1547

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
18/02172
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lokaalvredebreuk in hotel na waarschuwing voor geluidsoverlast

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1969, verbleef in het Ibis Hotel te Utrecht en werd geconfronteerd met geluidsoverlastklachten. Nadat hij eerder een formele waarschuwing had ontvangen, werd hij door de nachtportier medegedeeld dat hij zijn spullen moest pakken omdat hij niet langer welkom was. Ondanks deze waarschuwing heeft de verdachte zich niet uit het hotel verwijderd, wat leidde tot zijn aanhouding voor lokaalvredebreuk. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen met betrekking tot artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op wederrechtelijk vertoeven in een besloten lokaal. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte wederrechtelijk in het hotel verbleef, niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en voldoende gemotiveerd was. Het beroep van de verdachte werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02172
Datum29 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 april 2018, nummer 21/004573-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover deze inhoudt dat de verdachte in het Ibis Hotel “wederrechtelijk aldaar vertoevende” zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging onder 2 is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 05 augustus 2017 te Utrecht in het besloten lokaal gelegen aan de Bizetlaan 1 te Utrecht en bij Ibis Hotel in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2017, voor zover inhoudende:
Ik herken mijzelf op de camerabeelden
De beveiliger (het hof begrijpt: aangever [benadeelde] ) kwam boven in mijn hotelkamer en zei tegen mij dat ik het hotel moest verlaten. Toen ben ik naar beneden naar de balie gegaan en heb ik gezegd dat ik weg zou gaan.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof op 3 april 2018, voor zover inhoudende:
Ik heb in het hotel naar een vriend gebeld met de vraag of hij mij wilde ophalen.
(...)
3. De aangifte door [benadeelde] van 5 augustus 2017, als opgenomen in het door [verbalisant 1] , hoofdagent, op 5 augustus 2017 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 03 tot en met 05, voor zover inhoudende:
Op 05 augustus 2017 was ik werkzaam als nachtportier bij het IBIS hotel, gevestigd aan de Bizetlaan 1 te Utrecht. Mijn dienst is begonnen op 04 augustus 2017 om 23:00 uur en loopt tot 05 augustus 2017 07:00 uur. Ik kreeg bij de bijzonderheden door dat de bewoner van kamer 110 de avond er voor luidruchtig was geweest. Hij had van mijn collega een formele waarschuwing gehad.
Gedurende mijn dienst kwamen er weer klachten over geluidsoverlast uit kamer 110. Ik ben omstreeks 02:45 uur naar de deur van kamer 110 gelopen. Ik klopte aan en sprak met de bewoner van deze kamer. Ik zei hem dat er wederom klachten waren en dat hij zijn spullen moest gaan pakken, omdat hij niet langer welkom was in het hotel. Hij had immers al een waarschuwing gehad en dit zijn de regels van het hotel. Ik zag aan de bewoner van 110 dat bij heel boos werd en begon te schreeuwen tegen mij. Ik ben daarom direct naar beneden gegaan om de politie te bellen.
Op het moment dat ik achter de balie stond zag ik dat de bewoner van kamer 110 naar beneden kwam, de lobby in. Ik ben naar buiten gegaan, omdat ik mij absoluut niet veilig voelde achter de balie.
Om via de schuifdeuren van de hoofdingang naar buiten te kunnen, moest ik de bewoner van kamer 110 passeren in de hal. Op het moment dat ik hem passeerde zag ik dat hij naar mij uithaalde met zijn handen. Ik zag dat hij naar mijn hoofd sloeg. Ik voelde een harde klap op mijn achterhoofd. Ik liep door de schuifdeuren naar buiten en voelde een tweede klap op mijn achterhoofd. Ik voelde direct een hevige pijn op mijn achterhoofd.
Ik heb deze man meerdere malen gezegd dat hij niet welkom meer was in het hotel en hem gevorderd mijn hotel te verlaten.
In de hal heeft de politie de bewoner van kamer 110 tot rede proberen te brengen.
Er is hem door de politie duidelijk gezegd dat als hij het hotel niet zou verlaten dat hij zou worden aangehouden.
4. Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 2] , hoofdagent, en [verbalisant 3] , inspecteur, als opgenomen in het door hen op 5 augustus 2017 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 06 en 07, voor zover inhoudende:
Op 5 augustus 2017, omstreeks 02.50 uur, werden wij door een centralist van het operationeel centrum gestuurd naar het Ibis hotel gelegen aan de Bizetlaan 1 te Utrecht. Aldaar zou een man door het hotelpersoneel zijn gevorderd om het pand te verlaten. De man zou dit weigeren. Ook zou de man agressief zijn. Om 02.55 uur waren wij ter plaatse bij het Ibis hotel. Wij zagen een man voor de ingang van het hotel staan. Wij zagen dat deze man opgefokt was. Wij zagen dit aan zijn houding. Wij zagen dat hij wilde gebaren maakte met zijn handen. Wij hoorden dat hij schreeuwde.
De man bleek later als volgt te zijn genaamd:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]
Ik, [verbalisant 3] , zag dat [verdachte] het hotel weer inliep. Ik ben achter hem aangelopen de lobby van het hotel in.
Ik, [verbalisant 2] , sprak buiten het hotel een man. Dit bleek de nachtportier te zijn. De nachtportier bleek later als volgt te zijn genaamd:
[benadeelde] .
Samen met de reeds ter plaatse gekomen [verbalisant 4] en [verbalisant 1] hebben wij [verdachte] aangehouden ter zake mishandeling/huisvredebreuk.”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de huisvredebreuk heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat verdachte niet wederrechtelijk het hotel is binnengedrongen omdat hij heeft betaald voor een kamer. Ook is geen moment ontstaan waarop verdachte als betalende gast wederrechtelijk in het hotel verbleef. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat overtuigend bewijs ontbreekt ten aanzien van de voor een bewezenverklaring vereiste tweede aanmaning die door het hotelpersoneel aan verdachte is gegeven om het hotel te verlaten.
Ook dit verweer wordt verworpen.
Uit de aangifte van nachtportier [benadeelde] volgt dat een collega van hem de avond ervoor aan verdachte een formele waarschuwing had gegeven omdat verdachte luidruchtig was geweest. Tijdens de dienst van aangever zijn er opnieuw klachten over door verdachte veroorzaakte geluidsoverlast binnengekomen. Hierop is aangever naar de kamer van verdachte gegaan en heeft hij hem verteld dat verdachte zijn spullen moest pakken en niet langer welkom was in het hotel. Deze mededeling is naar het oordeel van het hof een voor verdachte duidelijke aanzegging dat hij het hotel direct diende te verlaten. Dat verdachte de mededeling ook als zodanig heeft opgevat blijkt uit het feit dat verdachte ter zitting van de politierechter heeft verklaard: “De beveiliger kwam boven in mijn hotelkamer en zei tegen mij dat ik het hotel moest verlaten. Toen ben ik naar beneden naar de balie gegaan en heb ik gezegd dat ik weg zou gaan.” Ter zitting van het hof heeft hij daar nog aan toegevoegd dat hij een vriend heeft gebeld om hem op te komen halen. Het hof is van oordeel dat op dat moment de situatie is ontstaan waarin verdachte wederrechtelijk in het hotel verbleef. Verdachte heeft zich vervolgens niet gereed gemaakt voor vertrek, maar heeft de confrontatie met de aangever gezocht. Toen de politie was gearriveerd, is de verdachte voordat hij werd aangehouden nog bij herhaling gevorderd het hotel te verlaten.
Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk. Hieraan doet niet af dat verdachte een langduriger hotelverblijf overeengekomen was en daarvoor betaald had. Door zijn (herhaald) hinderlijke gedrag kan verdachte zich naar het oordeel van het hof, nadat hem was aangemaand en gevorderd het hotel te verlaten, niet op het uit die overeenkomst voortvloeiend verblijfsrecht beroepen.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op art. 138, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking ‘wederrechtelijk aldaar vertoevende’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
2.3.2
Art. 138, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
2.4
Het niet voldoen door de betrokkene aan een eerste tot hem gerichte vordering van (of vanwege) de rechthebbende van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, die ertoe strekt dat die betrokkene zich verwijdert, levert in beginsel - tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen - wederrechtelijk vertoeven in de zin van art. 138, eerste lid, Sr op. Van overtreding van deze bepaling is sprake indien de betrokkene zich vervolgens niet op de tweede vordering van (of vanwege) de rechthebbende aanstonds verwijdert (vgl. HR 12 juni 1951, ECLI:NL:HR:1951:67).
2.5
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer het volgende vastgesteld. Nadat de verdachte namens de rechthebbende al een formele waarschuwing had gekregen vanwege het veroorzaken van geluidsoverlast, is naar aanleiding van nieuwe klachten over geluidsoverlast door een nachtportier aan de verdachte medegedeeld dat “hij zijn spullen moest gaan pakken, omdat hij niet langer welkom was in het hotel”. De verdachte heeft zich vervolgens, ook na herhaalde vordering vanwege de rechthebbende, niet uit het hotel verwijderd.
Het mede op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte, vanaf het moment waarop aan de verdachte is medegedeeld dat hij niet langer welkom was in het hotel, wederrechtelijk in het hotel heeft vertoefd geeft, in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Anders dan het middel betoogt, doet daaraan niet af dat de verdachte op grond van een civielrechtelijke overeenkomst in het hotel verbleef en voor zijn kamer had betaald.
2.6
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2019.