ECLI:NL:HR:2019:1503

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
19/01789
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslagen loonheffing en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2019, waarin de naheffingsaanslagen in de loonheffing over de jaren 2011 tot en met 2013, alsook de daarbij opgelegde boetes en beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente, aan de orde waren. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de belanghebbende geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de partij die het beroep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep in cassatie, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01789
Datum4 oktober 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2019, nrs. BK-18/00656 tot en met BK-18/00658, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffing, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep in cassatie of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2019.