Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 december 2017. De verdachte, geboren in 1963, had zijn huurwoning in een flatcomplex in brand gestoken naar aanleiding van een aangekondigde ontruiming, die voortvloeide uit een langdurig conflict met de verhuurder. De Hoge Raad behandelde de bewijsklacht van de verdachte, die stelde dat uit het bewijs niet kon worden afgeleid dat hij opzettelijk vuur in aanraking had gebracht met brandbare stoffen. Daarnaast werd het verweer verworpen dat er geen restanten van methaan waren aangetroffen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof.