ECLI:NL:HR:2019:1434
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en domicilieadres
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z], Marokko, tegen de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 maart 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam werd behandeld. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Belanghebbende had geen domicilieadres in Nederland gekozen, wat complicaties met zich meebracht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 3 juli 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn was voldaan, heeft de griffier belanghebbende op 1 augustus 2019 nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 29 augustus 2019, maar belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. De brief die op 10 september 2019 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat beschouwd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 128 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.