ECLI:NL:HR:2019:1416

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
17/05742
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bedreiging met zware mishandeling van politieagent tijdens evenement in Velp

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling van een politieagent tijdens het evenement 'Velperdonderdag' in Velp op 5 augustus 2016. De verdachte had de agent bedreigd met de woorden: 'Ik weet wie je bent, als jullie [betrokkene 1] niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag.' De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de vereisten voor veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer kon worden afgeleid dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat bij de verbalisant in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De enkele verklaring van de verdachte dat hij wist dat er in het verleden op de Velperdonderdagen al wat was gebeurd, was onvoldoende om het opzet te onderbouwen. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/05742
Datum24 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 november 2017, nummer 21/000150-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring met de klacht dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 5 augustus 2016 te Velp, gemeente Rheden [verbalisant 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik weet wie je bent, als jullie [betrokkene 1] niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Het relaas van [verbalisant 4] , en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent, als opgenomen in het door hen op 6 augustus 2016 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina’s 15 tot en met 18, voor zover van belang inhoudende:
Op vrijdag 07 juli 2016, omstreeks 00.53 uur, waren wij verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] belast met horecatoezicht op het evenement “Velperdonderdag” in Velp, gemeente Rheden. Op het eerder genoemde datum en tijdstip reden wij op de Hoofdstraat in Velp.
Het is ons verbalisanten ambtshalve bekend, dat een overgroot deel van het publiek na de festiviteiten zich bevinden op de Hoofdstraat bij de aldaar gelegen cafetaria’s. Ook is het ons bekend dat er in het verleden een aantal vechtpartijen zijn geweest waarbij geweld tegen de politie werd gebruikt. Tenminste twee van die incidenten destijds zijn uitgelopen tot een ‘assistentie collega’ noodoproep. Aan deze oproep wordt de hoogst mogelijke prioritering vast gehangen aangezien er dan collega’s in nood verkeren. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ben in het jaar 2012, bij hetzelfde evenement, belaagd door een groep jongeren. Hierbij waren de gemoederen zeer hoog opgelopen en moest ik met assistentie van collega’s worden ontzet. Hierna is de openbare orde hersteld met gebruik van meerdere collega’s, die hun wapenstok hebben gebruikt en een tweetal politiehonden dat het publiek heeft weggedreven. Het daarop volgende jaar is er eveneens een heftig incident geweest bij hetzelfde evenement. Hierbij zijn twee collega’s gewond geraakt waarvan één collega van achteren werd aangevallen en naar de grond werd geslagen.
Bij [A] zagen wij op het eerder genoemde datum en tijdstip een jongeman (welk later [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2002, te [geboorteplaats], bleek te zijn) rijden met een snorscooter.
Wij hadden op dat moment sterk de indruk dat [betrokkene 1] geen rijbewijs had. Wij hebben hem hierop gecontroleerd. Tijdens deze controle bleek dat hij ook alcohol had gedronken. Hij blies een indicatie: “A” op ons selectieapparaat. Wij hebben hem hierop aangehouden.
Tijdens dit gesprek zagen wij dat er twee personenauto’s aan kwamen rijden met zeer hoge snelheid. Wij zagen dat er een tweetal mannen uit een van die wagens stapten en naar ons toe kwamen rennen. Wij zaten op dat moment in ons dienstvoertuig en waren voornemens om weg te rijden. Wij zagen dat 1 van die mannen, de bijrijder van die auto, (welke later [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984, te [geboorteplaats] , bleek te zijn) voor onze dienstvoertuig stond en zijn handen omhoog hield. Wij hoorden hem luidkeels ten overstaan van al het publiek schreeuwen: “Die jongen gaat nu de auto uit.”
Ik hoorde vervolgens verdachte [verdachte] schreeuwen: “Ik weet wie je bent, als jullie [betrokkene 1] niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag”. Ik verbalisant [verbalisant 4] , dacht op dat moment aan het eerdere incident waarbij ik was belaagd. Ik kreeg op dat moment ernstig de indruk, gezien de agressieve houding van verdachte [verdachte] , dat hij zijn dreigement ten uitvoer zou brengen.
Ik verbalisant [verbalisant 4] , heb mij ernstig bedreigd gevoeld door het dreigement, dat verdachte [verdachte] heeft geuit.
Het relaas van [verbalisant 3] , voornoemd, als opgenomen in het door hem op 8 september 2016 op ambtsbelofte opgemaakt pv, dossierpagina 20, voor zover van belang inhoudende:
In het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 1] wordt gesproken over vrijdag 7 juli 2016 als datum van het incident, gepleegd tijdens de Velperdonderdagen.
Deze datum is abusievelijk verkeerd genoemd. Uit het politiesysteem BVH blijkt dat het incident heeft plaatsgevonden op vrijdag 5 augustus 2016 omstreeks 00.53 uur, aansluitend op de Velperdonderdag van 4 augustus 2016. De datum van 7 juli is dus abusievelijk vermeld in het proces-verbaal.
In het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] en [betrokkene 2] is deze datum ook abusievelijk vermeld. Beide verdachten is gevraagd wat er is gebeurd op donderdag 7 juli 2016. Beide verdachten konden zich de exacte datum niet herinneren maar wisten beiden dat het ging om een incident waarbij de politie een aanhouding had gedaan van een familielid en waar ze het niet meer eens waren.
De verklaring van verdachte van 7 september 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 2] , brigadier, en [verbalisant 3] , hoofdagent, op 7 september 2016 op ambtsbelofte opgemaakt
proces-verbaal, dossierpagina’s 27 tot en met 33, voor zover van belang inhoudende:
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Op donderdag 7 juli 2016 is er op de Hoofdstraat in Velp een incident geweest waarbij jij betrokken bent geweest. Het was op een Velperdonderdag.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Er is Velperdonderdag geweest. We krijgen in een keer een belletje van [naam 1] , een vriendin van [naam 2] , dat [betrokkene 1] is opgepakt. Toen wij aankwamen stond de politieauto voor [A] . Ik ben voor de politieauto blijven staan. We liepen naar de agent toe en vroegen: “Kan hij niet uit de auto gelaten worden?”
V: Je weet dat er in het verleden op de Velperdonderdagen al wat is gebeurd?
A: Ja, dat weet ik.”
2.2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2017 heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie. Deze pleitnotitie houdt onder meer in:
“2. Bedreiging is een opzetdelict. Dat [verdachte] de woorden zoals vervat in de tenlastelegging opzettelijk heeft geuit kan ondanks de ontkenning van mijn cliënt (zie bovenaan p 30), meen ik, wel worden bewezen. De vraag is evenwel ook [verdachte] met het opzettelijk uiten van die woorden op 5 augustus 2016 de bedoeling had - al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet - om [verbalisant 4] te doen vrezen voor een zware mishandeling dan wel de dood. Ik meen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verklaring van mijn cliënt houdt immers op dit belangrijke punt het volgende in (p 30):
(...)
“V: Wat is er tijdens de vorige Velperdonderdagen gebeurd?
A: Daar ben ik zelf ook bij geweest. Maar dat het uit de hand loopt komt 9 van de 10 keer bij de politie zelf vandaan. De vorige keer werd de verkeerde groep aangehouden en dat werd een onenigheid. Ik was toen getuige daarvan en heb aan de kant staan kijken. Ik heb nu ook niet naar de agent geroepen. Anders was ik, net als die groep van toen, ook wel in de boeien geslagen. Toch..
O: Nee, dat was niet zo omdat de situatie zo was dat dit op dat moment niet verstandig was met zoveel mensen eromheen....
A: Normaal word ik meteen in de kladden gegrepen als ik wat roep.
V: Wat weet je van voorgaande incidenten tijdens de Velperdonderdagen?
A: Je hoort daar verhalen van. Dat een meisje werd meegenomen. Ik hoef daar nu niet over te verklaren. Triest en jammer dat dit toen is gebeurd.
(...)”
Dat betekent dat niet is vast te stellen of mijn cliënt met de door hem geuite bewoordingen doelde op de Velleperdonderdag van 2012 - de Velleperdonderdag waarover [verbalisant 4] het heeft (de Velperdonderdagen zijn immers een jaarlijks terugkerend fenomeen) en dat hij dus willens en wetens zijn opmerking maakte wetende dat [verbalisant 4] terug zou denken aan 2012 en hij zijn opmerkingen dus in die context plaatste, dan wel er rekening mee hield dat [verbalisant 4] die woorden aanhorend zou terugdenken aan de Velleperdonderdagen van 2012. Reeds hierom moet vrijspraak volgen.”
2.2.4
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof staat vast dat verdachte de woorden in de tenlastelegging heeft geuit. De vraag is of bij [verbalisant 4] de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft kunnen oplopen. Hierover overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft zijn bedreiging geuit bij de aanhouding van een andere, jeugdige verdachte, laat op de avond tijdens het evenement Velperdonderdag, in aanwezigheid van diens boze familielid en onder een grote toeloop van bezoekers van het evenement, in de wetenschap van de eerdere incidenten, eveneens op Velperdonderdagen, waarbij de situatie door publieksrellen op voor de toen aanwezige agenten bedreigende wijze is geëscaleerd. Bij een van deze eerdere incidenten is aangever als politieman betrokken geweest. Gelet op deze context is het hof van mening dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de bedreiging direct tegen [verbalisant 4] was gericht.”
2.3
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252).
2.4
Uit de bewijsvoering van het Hof kan niet zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat bij [verbalisant 4] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De enkele verklaring van de verdachte dat hij weet “dat er in het verleden op de Velperdonderdagen al wat is gebeurd”, vormt onvoldoende grond voor dat oordeel. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 september 2019.