ECLI:NL:HR:2019:1343
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken gronden
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 april 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had eerder een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 opgelegd aan belanghebbende.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 31 mei 2019 de gelegenheid gegeven om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is aangetekend verzonden en volgens de gegevens van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Echter, belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Gelet op het bovenstaande heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 september 2019.