ECLI:NL:HR:2019:1336
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] te [Z] tegen het Dagelijks Bestuur van de Regionale Belasting Groep. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 januari 2019, nr. BK 18/00557, die op zijn beurt weer voortkwam uit een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 17/5116). De kwestie betreft de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Z] voor het jaar 2017, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 september 2019.