Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het zevende middel
4.Beslissing
10 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1946, was betrokken bij een strafzaak die onder andere betrekking had op BTW-fraude door middel van fictieve leveringen van pannensets aan afnemers in Spanje en Italië. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrifte, gewoontewitwassen, en het feitelijk leiding geven aan het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting door een rechtspersoon. Daarnaast was er sprake van deelname aan een criminele organisatie.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie die door de verdediging waren ingediend, beoordeeld. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van deze overschrijding van de redelijke termijn heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden verminderd naar 19 maanden. De overige middelen van cassatie werden verworpen, en de Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.