ECLI:NL:HR:2019:125

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
17/02285
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van een drone en de kennis van de verdachte over de herkomst van het goed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van opzetheling van een drone met toebehoren, die eerder was gestolen uit een auto. Het Hof had vastgesteld dat de drone op 26 juni 2016 was weggenomen en op 27 juni 2016 te koop werd aangeboden op Marktplaats. De verdachte overhandigde de drone op 29 juni 2016 aan een benadeelde, nadat deze telefonisch contact had gehad met de aanbieder. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende bewijs had dat de verdachte wist dat de drone van misdrijf afkomstig was. De verklaring van de verdachte, dat hij de drone op verzoek van een vriend had overhandigd, werd als onaannemelijk beschouwd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd benadrukt dat de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd was en dat de verdachte geen aannemelijke verklaring had gegeven voor het voorhanden hebben van de drone.

Uitspraak

29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02285
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 april 2017, nummer 23/003630-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, in het bijzonder over het onderdeel dat de verdachte "ten tijde van" het voorhanden krijgen wist dat de drone met toebehoren een door misdrijf verkregen goed was.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2016 te Amsterdam, een goed te weten een drone met toebehoren voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 29 juni 2016 de koffer met de drone in het Rembrandtpark in Amsterdam aan een vrouw overhandigd.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016140632-1 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 03-06).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 juni 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben mede namens de benadeelde [betrokkene 2] gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal. Op zondag 26 juni 2016 omstreeks 18:00 uur had ik mijn drone van het merk DJI Phantom 3 in een complete kofferset met toebehoren in mijn voertuig staan. Omstreeks 22:00 uur die zondag kwam ik terug bij mijn voertuig en zag ik dat mijn drone niet meer in mijn voertuig lag. Mijn vriendin (het hof begrijpt uit de context: [betrokkene 2]) ging op dinsdag (het hof begrijpt: 28 juni 2016) op Marktplaats kijken en zag dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren op maandag (het hof begrijpt uit de context: 27 juni 2016) werd aangeboden op Marktplaats. Daarbij was een foto van het internet gepost en een tekst gekopieerd en geplakt van een reclamesite. De plaats van aanbieden is één straat verder dan de diefstal.
Bijlage goederen (onder andere)
Voertuig : Helikopter
Serienummer : [001]
Bijzonderheden : Drone
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI300-2016140632-5 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 14-15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, werd door collega [verbalisant 3] geattendeerd op het volgende. Op zondag 26 juni (het hof begrijpt uit de context: 2016) tussen 18:00 en 22:00 uur heeft een diefstal uit een auto plaatsgevonden waarbij een drone in (een) koffer is weggenomen. De aangeefster (het hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 2]) heeft gezien dat de drone op 28 juni (het hof begrijpt: 2016) te koop werd aangeboden op Marktplaats. Collega [verbalisant 3] vertelde dat aangever (het hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 1]) uit eigen beweging een afspraak had gemaakt met de verkoper van de gestolen drone. Aangeefster [betrokkene 2] vertelde mij dat haar vriend (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 1]) aangifte had gedaan van diefstal van de drone die een dag na de diefstal al op Marktplaats werd aangeboden. Aangeefster had met de verkoper in het Rembrandtpark afgesproken. Ik verbalisant, ben (het hof begrijpt: op 29 juni 2016) met de aangeefster in de richting van het Rembrandtpark gereden en ben vervolgens achter haar aangelopen naar het park. Ik heb constant zicht op haar gehouden. Ik zag dat aangeefster contact maakte met een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk. Ik zag dat aangeefster en de man plaatsnamen op een bankje in het park. Ik zag dat de man een met hem meegevoerde zwarte koffer openmaakte. Ik zag dat de man een witte drone uit de koffer haalde en deze aan de aangeefster overhandigde. Ik zag vervolgens dat de aangeefster knikte.
De verdachte is om 17:30 uur op mijn aanwijzen aangehouden ter zake heling.
Ik, verbalisant, heb vervolgens een onderzoek ingesteld naar het serienummer van de drone. Ik zag dat het serienummer overeenkwam met het nummer van de door de aangeefster meegebrachte documentatie.
Ik zag onder andere het serial number: [001].
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van opzetheling. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de drone niet wist dat deze van diefstal afkomstig was. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende - kort gezegd - dat hij de drone op verzoek van een vriend - [betrokkene 3] - heeft aangeboden, is niet onaannemelijk. Een dergelijke vriendendienst is normaal en de verdachte had geen reden om [betrokkene 3] te wantrouwen. Onder deze omstandigheden kan het opzet niet worden bewezen en moet vrijspraak volgen.
Het hof overweegt hiertoe op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
Op 29 juni 2016 doet [betrokkene 1] mede namens benadeelde [betrokkene 2] aangifte van diefstal van een drone met de gehele kofferset en toebehoren die op 26 juni 2016 tussen 18.00 uur en 22.00 uur uit zijn auto is gestolen (dossierpagina 3-5). Op 28 juni 2016 ziet [betrokkene 2] voornoemd dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren sinds 27 juni 2016 werd aangeboden op marktplaats (dossierpagina 3-5). Hierop heeft [betrokkene 2] uit eigen beweging telefonisch een afspraak gemaakt met de aanbieder van de drone. Op 29 juni 2016 is [betrokkene 2], onder begeleiding van een opsporingsambtenaar, naar de afgesproken plaats, het Rembrandtpark in Amsterdam, gegaan. In het park heeft [betrokkene 2] eerst telefonisch contact gehad met de aanbieder van de drone en na even wachten kwam hij aanlopen (dossierpagina 16). Na contact te hebben gemaakt heeft de aanbieder de koffer die hij bij zich had geopend en de drone overhandigd aan [betrokkene 2] (dossierpagina 14-15). De ook in het park aanwezige opsporingsambtenaar heeft een onderzoek ingesteld, waarbij hij heeft vastgesteld dat het serienummer van de overhandigde drone overeenkomt met het nummer van de drone die als gestolen is opgegeven. Hierop is de aanbieder van de drone, de verdachte, aangehouden (dossierpagina 8).
Het hof dient vervolgens te oordelen over de vraag of de verdachte wist dan wel moest vermoeden dat het door hem overhandigde goed, de drone, van diefstal afkomstig was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de drone in het park aan [betrokkene 2] heeft overhandigd op verzoek van een vriend met de naam [betrokkene 3] en dat hij niet wist dat de drone van diefstal afkomstig was. [betrokkene 3] was een bekende uit de buurt en hij zou € 50,- van [betrokkene 3] krijgen voor het overhandigen van de drone.
Het hof acht deze eerst ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte niet verifieerbare verklaring van de verdachte zodanig vaag dat het hof deze als onaannemelijk aanmerkt. Immers na daar ter terechtzitting van het hof meerdere keren naar gevraagd te zijn, heeft de verdachte geen enkel concreet gegeven omtrent deze [betrokkene 3] kunnen overleggen. Evenmin heeft de verdachte concrete gegevens over [betrokkene 3] aan de politie overhandigd. Dit klemt des te meer nu de verdachte heeft aangegeven op 29 juni 2016 nog telefonisch contact met [betrokkene 3] te hebben gehad, dus toen had het op de weg van de verdachte gelegen om dit telefoonnummer van [betrokkene 3] aan de politie te overhandigen dan wel melding hiervan te maken tegenover de politie.
Dat heeft de verdachte niet gedaan. In zijn verhoor bij de politie op 29 juni 2016 heeft de verdachte niet over [betrokkene 3] gesproken. Als reactie op de aan hem voorgehouden verdenking van heling heeft de verdachte bij de politie verklaard: '(..) ik weet niet wat ik daaraan kan veranderen' (dossierpagina 21). Voorts heeft de verdachte op 29 juni 2016 zelf afstand gedaan van het gestolen goed (dossierpagina 26).
Onder deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de drone die hij met bijbehorende kofferset en toebehoren in zijn bezit had van misdrijf afkomstig was en dat hij aldus opzettelijk de drone met kofferset en toebehoren in zijn bezit heeft gehad."
2.3.
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat in de avond van 26 juni 2016 een drone met toebehoren is weggenomen uit een auto, dat deze drone met toebehoren op 27 juni 2016 is aangeboden op Marktplaats, dat [betrokkene 2] met de aanbieder een afspraak heeft gemaakt, dat op 29 juni 2016 - nadat [betrokkene 2] telefonisch contact had met die aanbieder - de verdachte in een park de drone met toebehoren heeft overhandigd aan [betrokkene 2] en dat uit onderzoek is gebleken dat de overhandigde drone met toebehoren dezelfde is als die op 26 juni 2016 is weggenomen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de verklaring die de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht omtrent zijn rol bij de verkoop van de drone met toebehoren niet aannemelijk is geworden en dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de drone met toebehoren van misdrijf afkomstig was. Daarin ligt tevens als het oordeel van het Hof besloten dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de drone met toebehoren en dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook "ten tijde van" het voorhanden krijgen van de drone wist dat deze een door misdrijf verkregen goed betrof. Gelet hierop is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd. (Vgl. het heden uitsproken arrest in de zaak 17/06060, ECLI:NL:HR:2019:97.)
2.4.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 januari 2019.