ECLI:NL:HR:2019:1217

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
19/02083
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2019, nr. 17/2174 ZW. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 24 februari 2017 (nr. 16/6692), die betrekking had op een besluit ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad alleen kennisneemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelt tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, vooral omdat deze uitspraak voortkwam uit een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank waarbij het beroep wegens het niet betalen van het griffierecht niet-ontvankelijk was verklaard. Daarom moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02083
Datum12 juli 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2019, nr. 17/2174 ZW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 24 februari 2017 (nr. 16/6692) betreffende een besluit ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep als deze, die is gedaan op het hoger beroep tegen een uitspraak van een Rechtbank waarbij het beroep wegens het niet betaald zijn van het griffierecht niet‑ontvankelijk is verklaard. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.