ECLI:NL:HR:2019:1217
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2019, nr. 17/2174 ZW. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 24 februari 2017 (nr. 16/6692), die betrekking had op een besluit ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad alleen kennisneemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelt tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, vooral omdat deze uitspraak voortkwam uit een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank waarbij het beroep wegens het niet betalen van het griffierecht niet-ontvankelijk was verklaard. Daarom moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet ontvankelijk wordt verklaard.