ECLI:NL:HR:2019:1214
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld namens [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 december 2018, die betrekking had op aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste volmacht of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De zaak begon met een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 27 juni 2018. De indiener van het beroepschrift ontving een verzoek van de griffier van de Hoge Raad om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij gemachtigd was om het beroep in te dienen. Ondanks dat de brief op het opgegeven postadres was afgeleverd, heeft de indiener geen bewijs van volmacht overgelegd. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan concluderen dat de indiener niet bevoegd was, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het indienen van een beroep in cassatie, vooral in belastingzaken. De beslissing is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor indieners om de vereiste documenten tijdig en correct aan te leveren.