In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 juni 2018, waarin het Hof uitspraak deed over de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De zaak betreft de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting, met betrekking tot meerdere nummers die zijn behandeld in de uitspraak van het Hof. De belanghebbende heeft twee middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 maart 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie, wat is vastgelegd in ECLI:NL:PHR:2019:276. Zowel de Staatssecretaris als de belanghebbende hebben schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat eerder is uitgesproken in de zaak met nummer 18/02955, tussen dezelfde partijen. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.