ECLI:NL:HR:2019:1181

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
18/02952
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak belasting van personenauto's en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 1 juni 2018, waarin het Hof oordeelde over de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto's en motorrijwielen. De belanghebbende had twee middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 maart 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. Zowel de Staatssecretaris als de belanghebbende hebben schriftelijk op deze conclusie gereageerd.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken in de zaak met nummer 18/02955, tussen dezelfde partijen. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.

Uitspraak

12 juli 2019
Nr. 18/02952
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 1 juni 2018, nrs. BK‑18/00177 tot en met BK-18/00240, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 17/4516, SGR 17/4517, SGR 17/4519, SGR 17/4522 tot en met SGR 17/4527, SGR 17/4529, SGR 17/4532, SGR 17/4534 tot en met SGR 17/4537, SGR 17/4540, SGR 17/4541, SGR 17/4544, SGR 17/4546, SGR 17/4520, SGR 17/4547, SGR 17/4549, SGR 17/4550 tot en met SGR 17/4553, SGR 17/4555, SGR 17/4556, SGR 17/4558 tot en met SGR 17/4564, SGR 17/4566 tot en met SGR 17/4575, SGR 17/4577, SGR 17/4581 tot en met SGR 17/4589, SGR 17/4591 tot en met SGR 17/4594, SGR 17/4596, SGR 17/4598, SGR 17/4600, SGR 17/4601 en SGR 17/4603) betreffende de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 maart 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:276).
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/02955, tussen dezelfde partijen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.