Uitspraak
zetelende te Den Helder,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Gemeente Den Helder tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De Gemeente had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 30 januari 2018, waarin een geschil over een Europese aanbesteding aan de orde was. De Gemeente stelde dat de inschrijver aan wie de opdracht was gegund, niet voldeed aan de inschrijvingseisen. Dit betrof onder andere de vraag of de inschrijver een gelijkwaardig certificaat of ander bewijs had geleverd, zoals vereist door de relevante Europese richtlijnen en de Aanbestedingsregels voor de overheid (ARW 2005). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de Gemeente niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de Gemeente veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door een vijfkoppige kamer, onder leiding van vicepresident E.J. Numann.