Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 juli 2017. De verdachte, geboren in 1993, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep ingesloten op een politiebureau. De advocaat van de verdachte, C. van Aken, stelde dat de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag.
De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof om de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen, onjuist was. Dit oordeel was gebaseerd op de omstandigheden dat de verdachte op de dag van de zitting om 04:45 uur was aangehouden en om 14:59 uur was heengezonden. De Hoge Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de herkomst en betrouwbaarheid van het overgelegde stuk, waaruit bleek dat de verdachte op de hoogte was van de zitting en aanwezig wilde zijn. De omstandigheid dat de raadsman geen aanhoudingsverzoek had gedaan, deed hieraan niet af.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden berecht in aanwezigheid van de verdachte. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte in het strafproces en de noodzaak om dit recht te waarborgen, ook wanneer de verdachte in detentie is.