Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2017. De verdachte, geboren in 1981, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat W.H. Jebbink. De zaak betreft lokaalvredebreuk, zoals omschreven in artikel 138.4 van het Wetboek van Strafrecht. De centrale vraag was of het Hof ten onrechte bewijsvoering heeft aangevuld zonder de inhoud van de aanvullende bewijsstukken weer te geven. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.