ECLI:NL:HR:2019:1012
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 maart 2019, nr. 18/3314 WAZ, die op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 23 mei 2018, nr. ROT 18/78, behandelde. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, aangezien deze zich onbevoegd had verklaard om te oordelen over het hoger beroep dat was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk heeft verklaard, wat inhoudt dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.