ECLI:NL:HR:2019:1012

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
19/02154
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 maart 2019, nr. 18/3314 WAZ, die op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 23 mei 2018, nr. ROT 18/78, behandelde. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, aangezien deze zich onbevoegd had verklaard om te oordelen over het hoger beroep dat was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk heeft verklaard, wat inhoudt dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02154
Datum21 juni 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 maart 2019, nr. 18/3314 WAZ, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 23 mei 2018, nr. ROT 18/78.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep als de onderhavige, waarbij de Centrale Raad van Beroep zich onbevoegd heeft verklaard om te oordelen op het hoger beroep tegen een met toepassing van artikel 8:55 Awb gedane uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op verzet. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.