ECLI:NL:HR:2019:1006

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
17/04155
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot diefstal uit sportschool en de toepassing van taakstrafverbod bij vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor medeplegen van poging tot diefstal uit een sportschool en kreeg een gevangenisstraf van vijf weken opgelegd, naast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en stelt dat bij de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, moet worden nagegaan of aan de voorwaarden van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Dit artikel verbiedt de oplegging van een taakstraf indien de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het feit waarvoor de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, al een taakstraf heeft opgelegd gekregen voor een soortgelijk feit. Het Hof had niet vastgesteld of de verdachte in die periode een taakstraf had gekregen, wat leidde tot een ontoereikende motivering van hun oordeel. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor wat betreft de strafoplegging en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/04155
Datum25 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 augustus 2017, nummer 21/003054-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2015 voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1
Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat art. 22b Sr in de weg staat aan het omzetten van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een maand in een taakstraf.
3.2.1
Het Hof heeft de verdachte ter zake van “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen”, gepleegd op 22 februari 2016, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
“Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 16 april 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, parketnummer 16-035523-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op de overeenkomstige toepassing van artikel 22b Wetboek van Strafrecht zal het hof de gevangenisstraf niet omzetten in een taakstraf.”
3.2.2
Het zich bij de stukken bevindende Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 juli 2017 houdt in dat de verdachte bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2015 onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand wegens onder meer “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels”, gepleegd op 17 oktober 2013, en dat dit vonnis op 1 mei 2015 onherroepelijk is geworden. Van die voorwaardelijke straf is in de voorliggende zaak de tenuitvoerlegging gevorderd.
3.3
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 22b Sr:
“1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
(...)
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1˚ aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2˚ de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.”
- Art. 14g Sr:
“1. Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f,
1˚ gelasten dat de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
2˚ al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
2. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3˚, gelasten. De artikelen 22b tot en met 22k zijn van overeenkomstige toepassing.”
3.4
In zijn arrest van 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:255 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“Aangenomen moet worden dat de van overeenkomstige toepassing verklaring van art. 22b Sr in art. 14g, tweede lid, Sr ertoe strekt dat in de gevallen waarin art. 22b Sr de oplegging van een taakstraf niet toeliet, ook geen taakstraf wordt gelast in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Op die wijze beoogt de wet te voorkomen dat een feit alsnog wordt bestraft met een taakstraf, in de situatie dat bij de veroordeling wegens dat feit art. 22b Sr in de weg zou hebben gestaan aan de oplegging van een taakstraf. De rechter die beslist over de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 14g, eerste lid, Sr, dient daarom zo nodig na te gaan of, indien op de voet van art. 14g, tweede lid, Sr een taakstraf wordt gelast, dat feitelijk leidt tot een bestraffing van het feit waarvoor de voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd die niet in overeenstemming is met het bepaalde in art. 22b Sr. Bij die beoordeling neemt de rechter op de voet van art. 22b Sr de eventuele andere straffen in aanmerking die ter zake van dat feit aan de veroordeelde zijn opgelegd.
Dit betekent dat, voor zover bij de beslissing op de in art. 14g, eerste lid, Sr bedoelde vordering de vraag aan de orde komt of aan de in art. 22b, tweede lid, Sr genoemde voorwaarden wordt voldaan, onder "het door hem begane feit" moet worden verstaan het feit ter zake waarvan de verdachte is veroordeeld tot de voorwaardelijk opgelegde straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd.”
3.5
Het voorgaande brengt met zich dat in het onderhavige geval art. 14g, tweede lid, Sr in verbinding met art. 22b Sr in de weg staat aan het gelasten van een taakstraf in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, indien:
(i) in de vijf jaren voorafgaand aan het onder 3.2.2 vermelde feit aan de verdachte wegens een soortgelijk feit een taakstraf is opgelegd en, zo ja
(ii) of de verdachte deze taakstraf heeft verricht dan wel dat op grond van art. 22g Sr de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3.6
Het kennelijke oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarden van art. 22b, tweede lid, Sr en dat daarom geen taakstraf mag worden gelast in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, is ontoereikend gemotiveerd, reeds omdat het Hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het op 17 oktober 2013 gepleegde feit wegens een soortgelijk feit een taakstraf is opgelegd, welke strafoplegging ook niet in genoemd uittreksel is vermeld. Het middel klaagt daarover terecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, waaronder begrepen de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2019.