Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
26 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor moord en brandstichting. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft op een camping een chalet in brand gestoken, terwijl een jonge vrouw zich daarin bevond. De Hoge Raad behandelt verschillende klachten van de verdachte, waaronder het daderschap bij het feitelijk stichten van de brand, de bewijsvoering die volgens de verdachte innerlijk tegenstrijdig zou zijn en in strijd met de onschuldpresumptie, en de bewijsklacht met betrekking tot opzet op het leven van het slachtoffer. Daarnaast wordt er geklaagd over de voorbedachte raad en de afwijzing van een verzoek tot nader sporenonderzoek. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep op 26 juni 2018.