Uitspraak
[verdachte] ,
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
hij op of omstreeks 19 oktober 2014 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een chalet (nummer [nummer 1] gelegen op camping [naam] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof, aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht,
thermisch geweld, zoals door een brand kan worden opgeleverd. Het hoge koolmonoxidegehalte in het hartbloed dat is gemeten en de bevindingen met betrekking tot de aanwezigheid van roet in de luchtpijp, tot in de diep gelegen takken daarvan, en met betrekking tot thermische beschadiging van de luchtpijp duiden erop dat het slachtoffer nog in leven was ten tijde van de brand. Volgens de toxicoloog (het hof begrijpt: de aan het NFI verbonden, geconsulteerde apotheker R. van der Hulst die heeft gerapporteerd op 11 december 2014) kan het bewustzijn ten tijde van het overlijden zijn beïnvloed door het gehalte koolmonoxide. Het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van koolmonoxide intoxicatie, al dan niet in combinatie met orgaanfunctiestoornissen door effecten van hitte inwerking op de luchtwegen, opgelopen door ingewerkt thermisch geweld.
uitwendig stomp geweldop het hoofd, zoals door herhaaldelijk met behoorlijke kracht slaan met één of meerdere voorwerpen kan worden opgeleverd. Het gebruikte voorwerp heeft mogelijk een (deels) scherprandige component.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande het volgende vast:
recentuit dit terras is weggenomen, nu het zand onder de ontbrekende betonklinker redelijk vlak is en het aanvulzand aan de lange zijde nog niet is uitgelopen door weersinvloeden.
whats appis verstuurd.
in welke mateDNA-sporen door de dader zijn achtergelaten op de betonklinker. Immers, bij de bemonstering van de betonklinker is niet de gehele betonklinker bemonsterd, maar zijn
de randenvan die betonklinker bemonsterd, om gericht celmateriaal te verzamelen van degene die de betonklinker heeft gehanteerd. Daarbij is getracht het op de betonklinker aanwezige bloed te vermijden.
heeftnagedacht en zich daarvan rekenschap
heeftgegeven. Het op drie plekken tegelijkertijd brand stichten in de onmiddellijke nabijheid van het lichaam van [slachtoffer] kan niet anders opgevat worden dan het doelbewust en planmatig willen doden van de op dat moment weerloze [slachtoffer] ; het vuur is immers niet op een willekeurige plek aangestoken. Dat [slachtoffer] na het door verdachte op haar hoofd uitgeoefende geweld voor of tijdens de brandstichting in weerloze toestand verkeerde, leidt het hof af uit de omstandigheid dat zij kennelijk niet aan de brand heeft kunnen ontsnappen in samenhang met de door de patholoog gerapporteerde omstandigheid dat bewustzijnsstoornissen kunnen zijn opgetreden als gevolg van de opgelopen hersenletsels.
Bewezenverklaring
hij op 19 oktober 2014 te [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, terwijl die [slachtoffer] zich weerloos in een chalet bevond, dat chalet in brand gestoken.
hij op 19 oktober 2014 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een chalet (nummer [nummer 1] gelegen op camping [naam] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een ontbrandbare stof aangestoken, ten gevolge waarvan voornoemd chalet, de inboedel van dat chalet en de inventaris van dat chalet gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor zich in dat chalet (nummer [nummer 1] ) bevindende persoon, te duchten was en dit feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Vorderingen van de benadeelde partijen
Algemeen –
[benadeelde partij 1] (de vader van [slachtoffer] )
[benadeelde partij 2] (de moeder van [slachtoffer] )
[benadeelde partij 3] (de broer van [slachtoffer] )
[benadeelde partij 4] (de halfbroer van [slachtoffer] )
[benadeelde partij 5] (de campingbeheerder en verhuurder van chalet [nummer 1] )
[benadeelde partij 5]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 9.685,35 ter zake van materiële schade. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. Bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht is deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Deze benadeelde partij heeft zich opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Teruggave van in beslag genomen voorwerpen
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) jaren.
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
€ 8.061,25 (achtduizend eenenzestig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 3.061,25 (drieduizend eenenzestig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
74 (vierenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
€ 11.668,48 (elfduizend zeshonderdachtenzestig euro en achtenveertig cent) bestaande uit
€ 11.668,48 (elfduizend zeshonderdachtenzestig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 6.668,48 (zesduizend zeshonderdachtenzestig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
92 (tweeënnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
59 (negenenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
59 (negenenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
€ 9.685,35 (negenduizend zeshonderdvijfentachtig euro en vijfendertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
€ 9.685,35 (negenduizend zeshonderdvijfentachtig euro en vijfendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
81 (eenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.