In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2017, die betrekking had op besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, genomen onder de Wet werk en bijstand. De Hoge Raad oordeelde dat het voorgestelde middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel was gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kon leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur‑Generaal, verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en werd in het openbaar uitgesproken.