ECLI:NL:HR:2018:971

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
17/02117
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een eindarrest in een civiele zaak met betrekking tot een samenwerkingsovereenkomst en non-disclosure-overeenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 januari 2017. De zaak betreft een geschil over een samenwerkingsovereenkomst en een non-disclosure-overeenkomst tussen [eiseres] en Holland Scherming B.V. (HS). De Hoge Raad oordeelde dat het hof de zaak in strijd met de rechtspraak van de Hoge Raad had behandeld door deze enkelvoudig ter comparitie te behandelen, terwijl het een meervoudig te beslissen zaak betrof. De Hoge Raad vernietigde het eindarrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werd HS veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] waren begroot op € 6.665,60 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van zaken in hoger beroep, vooral wanneer meerdere rechters betrokken zijn bij de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

22 juni 2018
Eerste Kamer
17/02117
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
HOLLAND SCHERMING B.V.,
gevestigd te De Lier, gemeente Westland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en HS.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/486723/HA ZA 15-460 van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2016;
b. de arresten in de zaak 200.189.877/01 van het gerechtshof Den Haag van 27 september 2016 en 31 januari 2017.
Het arrest van het hof van 31 januari 2017 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 31 januari 2017 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
HS heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor HS toegelicht door haar advocaat en mede door mr. J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene 1] is indirect enig aandeelhouder en indirect bestuurder van [eiseres]. Hij heeft een aantal uitvindingen op zijn naam staan op het gebied van onder meer systemen voor schermen voor kassen.
(ii) HS levert zogeheten schermoplossingen met name in de glastuinbouw, voor tuincentra en in de utiliteitsbouw.
(iii) In november 2013 hebben HS en [eiseres] gesproken over een samenwerkingsverband tussen hen. In dat verband heeft [betrokkene 1] op 20 november 2013 een e-mail gestuurd aan HS met als bijlage een concept van een non-disclosure-overeenkomst. Op 26 november 2013 hebben partijen deze e-mail besproken. Vervolgens hebben zij dit stuk (hierna te noemen: de samenwerkingsovereenkomst) en de non-disclosure-overeenkomst ondertekend.
(iv) [eiseres] is op 5 november 2014 gestopt met het verrichten van werkzaamheden voor HS.
(v) Op 25 november 2014 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] een brief gestuurd met onder meer de mededeling dat voor zover uit voorgaande gesprekken en correspondentie nog niet voldoende was gebleken dat de samenwerkingsovereenkomst was opgezegd, dat door die brief gebeurde.
3.2
[eiseres] stelt in deze procedure verschillende vorderingen in die erop zijn gegrond, kort gezegd, dat de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde samenwerkingsovereenkomst van toepassing is op alle ideeën voor schermsystemen zoals door [eiseres] aangebracht bij HS, dat van ‘vermarkting’ in de zin van deze overeenkomst sprake is ten aanzien van het zogeheten DV-systeem en het zogeheten veerbloksysteem, en dat [eiseres] derhalve terzake aanspraak op provisie heeft. Voorts vordert [eiseres] op grond van de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde non-disclosure-overeenkomst een boete van € 150.000,-- op de grond dat HS het door [eiseres] ontwikkelde veerblok aan een derde heeft getoond.
3.3
De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.4.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat het hof de zaak na grieven en antwoord enkelvoudig ter comparitie heeft behandeld, waarna het meervoudig eindarrest heeft gewezen, hetgeen volgens het onderdeel in strijd komt met de rechtspraak van de Hoge Raad over meervoudig en enkelvoudig behandelen en beslissen in hoger beroep.
3.4.2
In zijn tussenarrest van 22 september 2016 heeft het hof overwogen dat het aanleiding ziet om een comparitie van partijen te gelasten, en dat het doel van de comparitie is het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. Blijkens het dictum van dat arrest zou de comparitie plaatsvinden ten overstaan van een raadsheer-commissaris. In het dictum is onder meer bepaald dat partijen de bescheiden waarop zij bij de comparitie een beroep willen doen, tijdig dienen over te leggen.
Van deze laatste mogelijkheid heeft [eiseres] gebruik gemaakt. Zij heeft voorafgaand aan de comparitie een drietal op het geschil betrekking hebbende producties overgelegd.
De comparitie heeft plaatsgevonden ten overstaan van een raadsheer-commissaris.
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie zijn partijen daarbij nader op het geschil ingegaan en hebben zij daarbij hun stellingen nader toegelicht.
3.4.3
Nu de door het hof gelaste comparitie mede is benut om partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen toe te lichten, had deze comparitie in deze meervoudig te beslissen zaak in beginsel dienen plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zouden nemen. Van deze regel kon worden afgeweken door tijdig voor de comparitie (schriftelijk of elektronisch) aan partijen mee te delen dat, nu was bepaald dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van een raadsheer-commissaris, partijen gelegenheid hadden om te verzoeken dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen. (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259 en HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264, rov. 3.5.1 en 3.6.2-3.6.3)
3.4.4
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de hiervoor in 3.4.3 bedoelde mededeling partijen niet aan partijen is gedaan, nu het tussenarrest en het proces-verbaal van de comparitie hierover niets vermelden. Het onderdeel is derhalve gegrond.
Opmerking verdient dat de gerechten ook bij procesreglement kunnen regelen dat partijen kunnen verzoeken dat de mondelinge behandeling wordt gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen. Met een dergelijke regeling wordt voldoende gelegenheid gegeven voor het doen van dat verzoek.
3.4.5
Het vorenstaande betekent dat het eindarrest dient te worden vernietigd. Indien na verwijzing – al dan niet op verzoek van partijen – opnieuw een comparitie wordt gelast, moet hetgeen in de hiervoor in 3.4.3 genoemde uitspraken is overwogen, in acht worden genomen (HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484, rov. 4.1.2).
3.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 januari 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt HS in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 6.665,60 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
22 juni 2018.