Uitspraak
[X]te
[Z], Spanje (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 20 januari 2017, nr. BK-16/00126, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 3 augustus 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende uit Spanje. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 januari 2017, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 3 augustus 2016 werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen, wat van belang is voor de ontvankelijkheid van het beroep.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroepschrift tijdig was ingediend. Het beroepschrift was op 23 oktober 2017 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, terwijl de termijn voor indiening volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 3 maart 2017 eindigde. De Hoge Raad concludeert dat het beroepschrift niet binnen de gestelde termijn is ontvangen en dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest, ondanks een brief waarin zij haar standpunt toelichtte.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.