ECLI:NL:GHSHE:2019:513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
20-000602-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blok(net)meting en de toepassing van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering in een strafzaak betreffende hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzittingen van 1 augustus 2018 en 30 januari 2019, en heeft een tussenarrest gewezen op 15 augustus 2018. De verdediging voerde aan dat de netmeting door Enexis B.V. onrechtmatig was, omdat hiervoor een vordering op basis van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering had moeten worden gedaan. Het hof oordeelde dat de blok(net)meting geen persoonsgegevens betrof en dat artikel 126nd niet van toepassing was. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van de verdachte, wat leidde tot de rechtmatigheid van de binnentreding door de politie. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-000602-18
Uitspraak: 13 februari 2019
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
7 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-866408-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte vrijgesproken van – kort gezegd – het opzettelijk telen dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van 78 hennepplanten (feit 1) en diefstal van elektriciteit door middel van braak en/of verbreking (feit 2).
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 1 augustus 2018 en 30 januari 2019, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
In onderhavige zaak heeft het hof op 15 augustus 2018 een tussenarrest gewezen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is primair de nietigheid van het onderzoek bepleit, subsidiair de nietigheid van het onderzoek voor zover dit heeft plaatsgevonden vanaf het moment van wijzen van het tussenarrest d.d. 15 augustus 2018 en dientengevolge een nieuwe inhoudelijke behandeling bij een andere strafkamer bij dit hof. Door de verdediging is meer subsidiair integrale vrijspraak bepleit.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – bepleit dat er een kortere pleegperiode bewezen zal worden verklaard dan ten laste is gelegd.
Overweging m.b.t. verweer nietigheid van het onderzoek
Door de verdediging is primair de nietigheid van het onderzoek bepleit, subsidiair de nietigheid van het onderzoek voor zover dit heeft plaatsgevonden vanaf het moment van wijzen van het tussenarrest d.d. 15 augustus 2018. Daartoe is aangevoerd, zoals verwoord in de pleitnota, kort gezegd dat het hof met het wijzen van het tussenarrest, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op een door de verdediging ter terechtzitting gevoerd verweer, de advocaat-generaal de gelegenheid van een derde termijn heeft gegund, welke niet voortvloeit uit de wet.
Het hof verwerpt het primair en subsidiair gevoerde verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Bij tussenarrest d.d. 15 augustus 2018 heeft het hof het onderzoek in de onderhavige zaak heropend, omdat tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 augustus 2018 bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van het verweer heeft de verdediging – voor zover hier van belang – aangevoerd dat voor de door Enexis B.V. uitgevoerde netmeting de officier van justitie een vordering in de zin van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering had moeten doen, nu een netmeting een onderzoek betreft naar persoonsgegevens. Een dergelijke vordering is in de onderhavige strafzaak niet gedaan door de officier van justitie, waardoor de netmeting niet rechtmatig is, ten gevolge waarvan bewijsuitsluiting dient te volgen, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting van 1 augustus 2018 weliswaar het standpunt ingenomen dat de Hoge Raad zich reeds inhoudelijk over het gevoerde verweer heeft uitgelaten (waarbij is verwezen naar HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:97), doch daar bleek naar het oordeel van het hof geen sprake van, nu de Hoge Raad in die zaak het cassatieberoep heeft verworpen, omdat het in cassatie aangedragen verweer niet eerder was gevoerd bij de rechtbank of het hof.
Gelet hierop heeft het hof vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft het besloten het onderzoek te heropenen en de advocaat-generaal verzocht alsnog een inhoudelijk standpunt op schrift in te nemen omtrent het onderdeel van het door de verdediging gevoerde verweer, inhoudende dat voor een netmeting een vordering in de zin van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering dient te worden gedaan. De advocaat-generaal heeft haar standpunt op schrift gesteld en heeft daarbij de haar daartoe door het hof verstrekte termijn weliswaar overschreden, maar het hof is van oordeel dat de verdediging voldoende is gecompenseerd door de mogelijkheid hier ter terechtzitting op te kunnen reageren. De verdediging is hierdoor dan ook niet benadeeld.
Het hof stelt vast dat in het kader van de beoordeling van de onderzoeksvragen, bedoeld in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering, op juiste gronden tussenarrest is gewezen.
Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van nietigheid van het onderzoek, evenmin is sprake van nietigheid van het onderzoek vanaf het moment van wijzen van het tussenarrest d.d. 15 augustus 2018.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2014 te Limbricht, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 78 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2013 tot en met 14 oktober 2014 te Limbricht, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 oktober 2014 te Limbricht, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van 78 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 februari 2014 tot en met 14 oktober 2014 te Limbricht, in de gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan Enexis, waarbij hij, verdachte, het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 27 november 2014 (dossierpagina’s 3-7), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 3)
Aanleiding onderzoek
Op 14 oktober 2014 stelden wij ter zake van een verdenking van overtreding van de Opiumwet een onderzoek in op het adres [adres verdachte] .
Controle GBA
Op het genoemde adres staat ingeschreven:
Voornamen : [voornamen verdachte]
Achternaam : [achternaam verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Ingeschreven sinds : 4 september 2008
Binnentreden
In voornoemd perceel werd op 14 oktober 2014 ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid 1 van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering binnengetreden.
(pagina 4)
Omschrijving pand
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was.
Kweekruimte
Na het binnentreden zag ik dat er op de bovenverdieping, op de slaapkamer rechts achter in de woning, gezien vanaf de straatzijde, een hennepkwekerij was ingericht. Er stonden 78 hennepplanten. De planten waren gemiddeld ongeveer 10 centimeter groot. Er stonden gemiddeld 16 planten per m2. De plantenpotten waren gevuld met potgrond. In de kweekruimte hingen in totaal 9 assimilatielampen. In de kweekruimte bevond zich een rechtop staande koolstoffilter. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Vaststelling hennep
Wij constateerden op grond van onze kennis en ervaring dat het hennepplanten betrof. Wij zagen dat de planten de voor hennepplanten lancetvormige, grof gezaagde, gesteelde bladeren hadden. Wij herkenden de hennepplanten mede aan de voor hennepplanten specifieke geur, die wij duidelijk roken.
Ik, [verbalisant 2] , stelde ter plaatse een monster van het aanwezige hennep(knip)afval veilig. Dit knipafval lag op de vloer direct na binnenkomst in de hennepkwekerij. Dit monster testte ik ter plaatse met gebruikmaking van de MMC-cannabistest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj vermeld op lijst II van de Opiumwet.
(pagina 5)
Stroomvoorziening
Met mondelinge toestemming van de bewoner werd de stroomvoorziening in onze aanwezigheid onderzocht door een fraude-inspecteur, werkzaam bij netbeheerder Enexis B.V.. Er werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de kwekerij illegaal werd afgenomen. Wij zagen dat het deksel van de hoofdaansluitkast geopend was, waarbij de aangebrachte zegel(s) verbroken was/waren. Wij zagen tevens dat aan de bovenzijde van de zekeringhouder(s) een illegale aansluiting was gemaakt en wel op één of meerdere fases.
2.
Een geschrift, te weten de aangifte door [aangever] namens Enexis B.V. d.d. 17 november 2014 (dossierpagina’s 75-77), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster:
(pagina 75)
Namens Enexis B.V. ben ik, [aangever] , in dienstbetrekking als Medewerker Fraudebestrijding, uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen bij de politie van ‘diefstal energie na verbreking van verzegeling’.
Op verzoek van politieambtenaar [verbalisant 2] van korps Eenheid Limburg is op 14 oktober 2014 door [fraudeinspecteur] van Enexis B.V. een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting op het adres [adres verdachte] .
De fraude-inspecteur constateerde op 14 oktober 2014 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan: deksel van aansluitkast open geweest en illegale aansluiting op bovenzijde zekeringhouders. Het deksel van de aansluitkast is ongeoorloofd open geweest. Hiervoor heeft Enexis geen toestemming verleend.
(pagina 76)
De eerdergenoemde fraude-inspecteur zag dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie was verzwaard. Contractueel hoort er 1 x 25A in te zitten. Hij zag dat er nu zekeringen met een waarde van 3 x 35A waren geplaatst.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Niemand had het recht of de toestemming van Enexis B.V. om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Enexis B.V., op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 oktober 2014 (dossierpagina’s 65-69), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(pagina 65)
Ik woon op het adres [adres verdachte] .
(pagina 66)
Ik sta als enige persoon ingeschreven op het adres [adres verdachte] . (…) Ik woon alleen.
4.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 januari 2018, voor zover inhoudende:
Ik heb hennep geteeld. Ik heb zelf geteeld, zonder hulp van anderen. Ik heb de plantage zelf opgebouwd. Er is tevens elektrische energie weggenomen. Deze is aangewend als energievoorziening in de hennepplantage. De periode in de tenlastelegging is niet juist. Ik ben pas enkele maanden na het overlijden van mijn vader, dat was in de maand februari 2014, begonnen met de aanleg van de elektrische voorzieningen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het binnentreden door de politie in de woning van verdachte onrechtmatig was, waardoor zowel de aangetroffen hennepplanten als de constatering dat de stroom illegaal is afgetapt van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Uit het dossier blijkt in de eerste plaats niet dat verdachte toestemming heeft gegeven voor het binnentreden.
Ook uit het aanvullende proces-verbaal d.d. 25 juli 2018 [2] dat hieromtrent is opgemaakt kan niet worden afgeleid dat verdachte vorenbedoelde toestemming heeft gegeven. Voorts had de machtiging tot het binnentreden in de woning van verdachte om de navolgende redenen niet verleend mogen worden:
De omstandigheid dat de bestelbus van verdachte veelvuldig bij de woning van de broer en schoonzus van verdachte – die in verband werden gebracht met internationale hennephandel – is gezien, kan niet bijdragen aan een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in de woning van verdachte, nu verdachte vaak bij die woning was om een dakkapel voor zijn broer te bouwen en de politie bovendien nooit heeft gezien dat verdachte aldaar met hennep in de weer was. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat het verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve bekend was dat er in het verleden bij diverse familieleden van de broer en schoonzus van verdachte hennepkwekerijen en -drogerijen zijn aangetroffen.
Voor de door Enexis B.V. uitgevoerde netmeting had een vordering in de zin van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering gedaan moeten worden, nu een netmeting onderzoek betreft naar persoonsgegevens. Een dergelijke vordering is in de onderhavige strafzaak niet aangevraagd, waardoor de netmeting niet rechtmatig is verricht. De resultaten van deze netmeting dienen dan ook buiten beschouwing te blijven.
Uit de brief van de Nationale Ombudsman aan de korpschef d.d. 28 juli 2017 blijkt dat er sprake moet zijn van minimaal twee indicaties voor hennepteelt voordat gesproken kan worden van een voldoende gefundeerd redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Gelet op hetgeen hiervoor – onder de punten 1 en 2 – is overwogen, wordt in de onderhavige strafzaak niet aan dit vereiste voldaan.
Wanneer de resultaten van het onrechtmatig binnentreden worden uitgesloten van het bewijs, resteert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te kunnen komen, aldus de verdediging.
Relevante feiten en omstandigheden
Uit het dossier leidt het hof – voor zover hier van belang – de navolgende feiten en omstandigheden af.
Tijdens een onderzoek met betrekking tot de internationale handel in hennep tegen de verdachten [naam 1] (een schoonzus van verdachte) en [naam 2] (een broer van verdachte) werd door verbalisant [verbalisant 3] waargenomen dat een bestelbus met [kenteken] veelvuldig geparkeerd stond bij de woning van de hiervoor genoemde verdachten aan de [adres medeverdachten] . Deze bestelbus bleek op naam te staan van [verdachte] , zijnde verdachte. Verdachte was ingeschreven aan de [adres verdachte] . Het was verbalisant [verbalisant 3] voorts ambtshalve bekend dat in het verleden bij diverse familieleden van [naam 1] en [naam 2] hennepplantages en droogruimtes van hennep zijn aangetroffen.
Om uit te sluiten dat zich nu ook in de woning van verdachte aan de [adres verdachte] een plantage of droogruimtes met hennep bevonden, werd op verzoek van verbalisant [verbalisant 3] door Enexis B.V. een netmeting verricht op de hoofdkabel van het elektrische netwerk, waarop de woning van verdachte was aangesloten. De meting werd uitgevoerd in de periode van 19 september 2014 tot 22 september 2014 en van 9 oktober 2014 tot 13 oktober 2014.
Op voornoemde hoofdkabel waren de woningen [straat verdachte] 8 tot en met 20 aangesloten. Uit de netmeting is gebleken dat er duidelijke in- en uitschakelpatronen te zien waren om circa 18.00 uur en 06.00 uur (bij de eerste meting) en omstreeks 17.00 uur en 05.00 uur (bij de tweede meting), steeds respectievelijk in en uit, hetgeen overeenkomt met het gebruik van schakelklokken en assimilatieverlichting, zoals deze worden gebruikt bij de hennepteelt.
Op grond van bovenstaande informatie en de twee positieve netmetingen is vervolgens op grond van het bestaan van een verdenking van een hennepkwekerij in een van genoemde panden in combinatie met diefstal stroom, en derhalve van overtreding van de Opiumwet, op 14 oktober 2014 binnengetreden in de woning van verdachte, nadat daartoe op diezelfde datum een machtiging was afgegeven (dossierp. 8-20).
Het hof overweegt omtrent het verweer van de verdediging als volgt.
Beroep op artikel 359a, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging als een beroep op artikel 359a, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof stelt voorop dat de wetgever met artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering een algemene regeling heeft gegeven voor het beoordelen en sanctioneren van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Bij de toepassing hiervan dient steeds rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Is er binnengetreden met toestemming van verdachte?
Het hof ziet zich ter beoordeling van het door de verdediging gevoerde verweer in de eerste plaats voor de vraag gesteld of de politie de woning heeft betreden met toestemming van verdachte. Indien dit het geval zou zijn, is de binnentreding in de woning van verdachte immers te allen tijde rechtmatig geweest en is er geen sprake van een vormverzuim door de politie.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat in het proces-verbaal van binnentreden woning wordt gerelateerd dat in de woning werd binnengetreden met toestemming van de bewoner, verdachte. [3] In het daaropvolgende proces-verbaal van bevindingen is daarentegen gerelateerd dat is binnengetreden met gebruikmaking van de verstrekte machtiging tot binnentreden. [4] Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 januari 2018 heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat hij niet uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het binnentreden. Tot slot kan uit het aanvullende proces-verbaal d.d. 25 juli 2018 evenmin worden afgeleid dat verdachte uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het binnentreden. [5]
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is aldus niet duidelijk geworden of de woning van verdachte is binnengetreden tegen zijn wil of met zijn (uitdrukkelijke) toestemming. Het hof gaat er daarom – in het voordeel van verdachte – van uit dat is binnengetreden op grond van de daartoe afgegeven machtiging.
Bij de beantwoording van de vraag of de machtiging tot het binnentreden in de woning van verdachte al dan niet rechtmatig is verleend, zal het hof allereerst ingaan op het onder ad 2 omschreven verweer van de verdediging, inhoudende dat voor de door Enexis B.V. uitgevoerde netmeting een vordering in de zin van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering had moeten worden gedaan.
Netmeting en artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering
Artikel 126nd, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens kan vorderen deze gegevens te verstrekken. Aangenomen kan worden dat deze bevoegdheid onderdeel uitmaakt van een gesloten stelsel van bevoegdheden ter vordering van gegevens, in die zin dat de bevoegdheid daadwerkelijk moet worden toegepast indien zij kan worden toegepast en vordering van opgeslagen of vastgelegde gegevens gewenst is. Niettemin mogen opsporingsambtenaren of de officier van justitie verzoeken om vrijwillige medewerking aan de verstrekking van dergelijke gegevens, indien deze gegevens gelet op artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens niet onder het bereik van die wet vallen, meer specifiek niet als ‘persoonsgegevens’ in de zin van die wet zijn te beschouwen (zie HR 21 december 2010, LJN BL7688,
NJ2012/24).
Of sprake is van een vormverzuim omdat in onderhavige zaak is verzocht om vrijwillige medewerking aan de verstrekking van gegevens in plaats van dat artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering is toegepast, hangt dus af van het antwoord op de vraag of de netmeting als een persoonsgegeven in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens moet worden beschouwd. Hoewel deze wet inmiddels is vervallen, is zij voor de beoordeling van onderhavig geval niettemin relevant, omdat het verzoek tot het uitvoeren van de netmeting en het gebruik van de daaruit voortgekomen gegevens in 2014 heeft plaatsgehad.
Gegevens over het stroomverbruik van een eenpersoonshuishouden kunnen in het algemeen als persoonsgegevens worden aangemerkt. Gecombineerd met de klantgegevens van de stroomleverancier en/of raadpleging van de gemeentelijke basisadministratie kan de identiteit van de stroomgebruiker immers redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning, worden vastgesteld. Het verweer van de verdediging stelt de vraag aan de orde of hetzelfde geldt voor de resultaten van een zogeheten blok(net)meting, dat wil zeggen een meting van het stroomverbruik van verschillende (meerpersoons)huishoudens.
Algemeen geformuleerd snijdt het verweer de vraag aan of gegevens over een groep personen of een object die niet kunnen worden verfijnd tot het niveau van (tot de groep behorende) bepaalde personen, moeten worden beschouwd als persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, in het bijzonder of dergelijke gegevens een persoon ‘betreffen’ in de zin van die wet. Het hof beantwoordt deze vraag als volgt.
Een zogeheten blok(net)meting wordt hierdoor gekenmerkt dat bij deze meting
op aanvraaghet stroomgebruik van niet één maar verschillende huishoudens wordt gemeten over een bepaalde periode (in onderhavig geval de aansluitingen op de [straat verdachte] 8, 10, 12, 14, 16, 18 en 20 te Limbricht), waarbij de resultaten worden vastgelegd. Het stroomverbruik per huishouden kan uit een dergelijke meting niet blijken.
Het hof stelt vast dat Enexis B.V. dergelijke blok(net)metingen op aanvraag kan verrichten en deze in ieder geval niet op reguliere basis uitvoert. De resultaten van een dergelijke meting betreffen dus geen op voorhand opgeslagen en/of vastgelegde gegevens. Reeds hierom is het hof van oordeel dat artikel 126nd Wetboek van Strafvordering niet op deze gegevens ziet.
Het hof beschouwt een blok(net)meting zoals uitgevoerd in onderhavig geval bovendien als een objectgegeven of een technisch gegeven, aangezien elke reële mogelijkheid is uitgesloten dat die gegevens worden gebezigd om het gebruik van het stroomnetwerk door individuele personen (of huishoudens) in ogenschouw te nemen. Omdat de resultaten van de blok(net)meting met andere woorden van wezenlijk algemene aard zijn en niet te herleiden zijn tot een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, ‘betreffen’ deze resultaten dus niet gegevens die onder het bereik van artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens vallen en zijn die resultaten derhalve niet aan te merken als persoonsgegevens in de zin van die wet. Dit maakt dat op deze gegevens evenmin artikel 126nd Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
Dat het verzoek om uitvoering van een blok(net)meting is gedaan met als doel belastende startinformatie over verdachte te verifiëren of te falsifiëren – in wezen een strafvorderlijk doel – doet hieraan in onderhavig geval niet af. Doorslaggevend is dat de resultaten van de blok(net)meting van wezenlijk algemene aard zijn en niet verfijnd kunnen worden tot het niveau van een specifieke persoon.
Aan de conclusie doet evenmin af dat de resultaten van een blok(net)meting in samenhang met andere gegevens een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit kunnen funderen en ook daadwerkelijk hebben gefundeerd. Ook hier geldt dat het gebruik van niet-geïndividualiseerde en niet-individualiseerbare gegevens ter mede-fundering van een verdenking deze gegevens nog niet tot een persoonsgegeven maken.
Het voorgaande betekent dat de blok(net)meting zoals uitgevoerd in deze zaak niet onder het bereik van de Wet bescherming persoonsgegevens en mitsdien ook niet onder het bereik van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering valt, zodat aan Enexis B.V. gevraagd mocht worden om op vrijwillige basis mee te werken aan het uitvoeren van de blok(net)meting en het verstrekken van de resultaten daarvan. Artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering is daarom niet veronachtzaamd, waardoor geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In zoverre faalt het verweer van de verdediging.
Het waarnemen van de bestelbus van verdachte bij de woning van zijn broer en schoonzus
De verdediging heeft, zoals onder ad 1 is omschreven, bepleit dat de omstandigheid dat de bestelbus van verdachte veelvuldig is gezien bij de woning van zijn broer en schoonzus die in verband werden gebracht met internationale hennephandel en de omstandigheid dat het verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve bekend was dat er in het verleden bij diverse familieleden van voornoemde broer en schoonzus hennepkwekerijen en -drogerijen zijn aangetroffen niet kunnen bijdragen aan een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in de woning van verdachte.
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat voornoemde omstandigheden wel degelijk kunnen bijdragen aan het vorenomschreven redelijke vermoeden.
Nu er in het verleden kennelijk bij diverse familieleden van de broer en schoonzus hennepkwekerijen en -drogerijen zijn aangetroffen en zij nog steeds onderwerp vormden van onderzoek naar internationale hennephandel, was de kans immers reëel dat er wederom hennepkwekerijen of -drogerijen bij familieleden waren ondergebracht. Dit gegeven, in combinatie met de omstandigheid dat de bestelbus van verdachte veelvuldig werd gezien bij de woning van de broer en schoonzus van verdachte en het feit dat uit twee blokmetingen volgde dat naar alle waarschijnlijkheid een hennepkwekerij aanwezig was in een blok woningen waartoe de woning van verdachte behoorde, draagt bij aan het redelijke vermoeden dat er in de woning van verdachte een hennepkwekerij of -drogerij aanwezig zou kunnen zijn. Het onder ad 1 omschreven verweer van de verdediging mist derhalve feitelijke grondslag. In zoverre faalt het verweer van de verdediging dan ook.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft het onder ad 3 omschreven verweer van de verdediging geen bespreking, reeds omdat er naar het oordeel van het hof in de onderhavige strafzaak immers meer dan één indicatie bestond voor hennepteelt in de woning van verdachte.
Het hof is van oordeel dat er – gelet op de omstandigheid dat de bestelbus van verdachte veelvuldig is gezien bij de woning van zijn broer en schoonzus, de omstandigheid dat het verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve bekend was dat er in het verleden bij diverse familieleden hennepkwekerijen en -drogerijen zijn aangetroffen en de resultaten van de netmeting door Enexis B.V. – ten tijde van het binnentreden een voldoende gefundeerd redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 9 van de Opiumwet bestond. De machtiging tot binnentreden is derhalve rechtmatig verleend, zodat van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering geen sprake is. Bewijsuitsluiting is mitsdien niet aan de orde.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging mitsdien in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 78 hennepplanten. Het telen van hennepplanten faciliteert de handel in softdrugs, welke handel vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten bevordert. Bovendien is het algemeen bekend dat de hennepteelt andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van stroom. Om de diefstal te bewerkstelligen is de elektriciteitsmeter gemanipuleerd. Afgezien van de schade die aan Enexis B.V. is toegebracht, brengt manipulatie van de elektriciteitsmeter onder andere brandgevaar met zich. Het hof rekent het verdachte aan dat hij hier kennelijk aan voorbij is gegaan en enkel heeft gedacht aan persoonlijk (financieel) gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2018, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, maar dat dit geen soortgelijke feiten betroffen, alsmede op het reclasseringsrapport d.d. 27 oktober 2017.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Het vonnis van de rechtbank is namelijk niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld.
In de onderhavige zaak is dat de dag dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 14 oktober 2014. Nu de rechtbank eerst op 7 februari 2018 vonnis heeft gewezen, is vorenbedoelde redelijke termijn met circa 1 jaar en 4 maanden overschreden, terwijl dit niet geheel aan verdachte valt toe te rekenen. De procedure in hoger beroep is wel voortvarend verlopen, daar het hof binnen één jaar na het instellen van hoger beroep door de officier van justitie arrest zal wijzen, terwijl de redelijke termijn (ook) in hoger beroep 24 maanden bedraagt. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg. Het hof ziet geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Wel zal het hof in de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening houden met het tijdsverloop, nu de bewezen verklaarde feiten dateren van ruim vier jaar geleden.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 13 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, proces-verbaalnummer 2014122433, sluitingsdatum 27 november 2014, doorgenummerde dossierpagina’s 1-160.
2.Dit aanvullende proces-verbaal is los opgenomen in het dossier en is voorzien van het proces-verbaalnummer PL2300-2014122433-19.
3.Zie dossierpagina 20.
4.Zie dossierpagina 21.
5.Dit aanvullende proces-verbaal is los opgenomen in het dossier en is voorzien van het proces-verbaalnummer PL2300-2014122433-19.