In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [Z], tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 december 2017. Het beroep in cassatie was gericht tegen de beslissing van het Gerechtshof om geen dwangsom toe te kennen aan belanghebbende wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de raadsheren die de zaak hebben behandeld.