In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende, die domicilie had gekozen in Marokko. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2017, betreffende een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Nabestaandenwet. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 14 augustus 2017 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Vervolgens is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan, ondanks een tweede aanmaning op 14 september 2017, die wel op het juiste adres is afgeleverd. De belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 wordt teruggegeven door de griffier van de Hoge Raad.