ECLI:NL:HR:2018:829

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
17/02001
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 12 april 2017 was gewezen. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 1964, in cassatie is gegaan. De advocaat-generaal, W.H. Vellinga, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. Dit is gebaseerd op het feit dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen, omdat de wettelijke vereisten niet zijn nageleefd. De beslissing van de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, genummerd 17/02112.

Uitspraak

5 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/02001
IV/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 april 2017, nummer 21/004262-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juni 2018.