Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 12 april 2017 was gewezen. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 1964, in cassatie is gegaan. De advocaat-generaal, W.H. Vellinga, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. Dit is gebaseerd op het feit dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen, omdat de wettelijke vereisten niet zijn nageleefd. De beslissing van de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, genummerd 17/02112.