ECLI:NL:HR:2018:801

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
17/04027
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van een kennelijke vergissing in een eerder arrest van de Hoge Raad inzake proceskosten in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2018 een herstelarrest gewezen in het kader van een eerder arrest van 13 april 2018, nummer 17/04027. De Staatssecretaris van Financiën was in cassatie gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had verzocht om herstel van een kennelijke vergissing in het eerdere arrest. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, zoals in onderdeel 3 van het eerdere arrest was overwogen.

De Hoge Raad heeft het verzoek van belanghebbende in overweging genomen en vastgesteld dat de beslissing over de proceskosten onjuist was. Het herstel van deze vergissing leidde tot een wijziging van onderdeel 3 van het arrest, waarbij de Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten werden vastgesteld op de helft van € 2004, zijnde € 1002, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door vice-president G. de Groot, met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2018. Dit herstelarrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de aandacht vestigt op de mogelijkheid van herstel van kennelijke vergissingen in eerdere uitspraken van de Hoge Raad.

Uitspraak

1 juni 2018
nr. 17/04027
Herstelarrest
gewezen ter verbetering van het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2018, nr. 17/04027, ECLI:NL:HR:2018:568, gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 11 juli 2017, nr. 15/01235.

1.Het arrest in het geding

1.1.
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 13 april 2018 arrest gewezen.
Nadien heeft [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) verzocht om herstel van een kennelijke vergissing in het arrest.
De Staatssecretaris van Financiën heeft zich schriftelijk over het verzoek uitgelaten.
1.2.
Belanghebbende heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij zich heeft verweerd tegen het beroep in cassatie, dat daarbij beroepsmatige rechtsbijstand is verleend en dat het beroep in cassatie ongegrond is verklaard. In onderdeel 3 van het arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.
1.3.
Deze beslissing is onjuist op de gronden die belanghebbende aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd.
1.4.
Herstel van deze kennelijke vergissing brengt mee dat onderdeel 3 van het arrest komt te luiden:
“De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 17/04037 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.” Het dictum wordt als volgt aangevuld:
“en, veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 2004, derhalve € 1002, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.”

2.Beslissing

De Hoge Raad:
verbetert het arrest van 13 april 2018, nr. 17/04027, op de hierboven in onderdeel 1.4 vermelde wijze, en
stelt de verbeteringen op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.