Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor medeplegen van belaging, waarbij het Hof een contactverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd. Dit contactverbod was gebaseerd op artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had miskend dat artikel 38v Sr buiten toepassing diende te blijven, omdat het bewezenverklaarde feit, dat door het Hof als één misdrijf was gekwalificeerd, ook vóór de inwerkingtreding van dit artikel was begaan. De Hoge Raad vernietigde daarom de opgelegde maatregel van het contactverbod en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, maar verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen rekening te houden met de datum van het gepleegde feit en de toepasselijkheid van de relevante wetgeving.