Uitspraak
[X]te
[Z], Tsjechië, (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 26 januari 2018, nr. 17/04213, ECLI:NL:HR:2018:101.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende uit Tsjechië, die de herziening van het arrest van 26 januari 2018 (nr. 17/04213) wilde aanvechten. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad niet verder ingaat op de inhoud van het verzoek en het verzoek als niet geldig beschouwt. De uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.