ECLI:NL:HR:2018:741

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
16/04166
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal van een fiets bij een zwembad en de vereisten voor nauwe en bewuste samenwerking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van diefstal van een fiets op 17 juli 2014 in de gemeente Gulpen-Wittem. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten met betrekking tot de motiveringsplicht van de rechter bij de kwalificatie van medeplegen. De bewijsvoering van het Hof bood onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander had samengewerkt dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging. De verdachte had enkel gewacht op de medeverdachte die de fiets had gestolen en bestuurde de scooter waarop de medeverdachte achterop zat. De Hoge Raad oordeelt dat deze gedragingen, die doorgaans met medeplichtigheid worden geassocieerd, niet als medeplegen kunnen worden aangemerkt zonder nadere motivering. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak betreft de rol van de verdachte in de diefstal, waarbij de Hoge Raad benadrukt dat voor de kwalificatie van medeplegen nauwe en bewuste samenwerking vereist is. De bewijsvoering moet voldoende gewicht hebben om deze kwalificatie te rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat de bewijsvoering niet voldeed aan deze eisen, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

22 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/04166
SA/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 augustus 2016, nummer 20/000660-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Ikiz, advocaat te Vaals, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 juli 2014 in de gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [betrokkene 1]."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt d.d. 19 juli 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn fiets. Op 17 juli 2014, omstreeks 10:00 uur, ging ik naar zwembad Mosaqua gelegen aan de Landsraderweg te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem. Mijn fiets stalde ik bij het zwembad in het daarvoor bestemde fietsenrek. Ik sloot de fiets af middels een AXSA (het hof begrijpt: AXA) veiligheidsslot. Toen ik omstreeks 18:00 uur mijn fiets weer wilde ophalen, bleek deze er niet meer te staan. Ik ben hierop naar de receptie van het zwembad gegaan om de diefstal te melden. Daar kreeg ik te horen dat medewerkers van het zwembad mijn fiets in een ruimte bij de receptie hadden geplaatst, omdat onbekenden eerder die middag mijn fiets hadden willen stelen. Ik zag dat het slot verbogen was.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt d.d. 17 juli 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 2]:
Toen ik op 17 juli 2014 omstreeks 14.30 uur de beachbar, gelegen aan de Landsraderweg te Gulpen en grenzend aan het zwembad Mosaqua, uitliep en in de richting van de verderop gelegen fietsenstalling keek, zag ik daar een mij onbekende persoon staan. Ik zag dat die persoon een fiets optilde en over zijn schouder legde. Ik vond dit vreemd en kreeg meteen de indruk dat dit niet klopte. Ik floot op mijn vingers richting die jongen en ik zag dat de jongen hiervan schrok. Ik zag dat hij mijn richting uitkeek en hierna, met de fiets over zijn schouders, wegrende. De jongen rende richting de trappen. Ik zag dat de jongen, nog steeds met de fiets over zijn schouders, de trappen omhoog liep. Ik zag dat boven aan de trappen een scooter stond. Ik zag dat op die scooter ook een persoon zat, zonder helm. Vervolgens stapte de persoon die de fiets over zijn schouders had hangen, achter op de scooter en hierna reed de scooter met beide personen weg. Ik ben toen meteen in mijn auto gestapt en die kant opgereden. Ik zag dat de scooter het (brom)fietspad omhoog reed. Ik zag vervolgens dat de scooter halverwege het (brom)fietspad stopte en ik zag dat de bijrijder de fiets van zijn schouder pakte en deze fiets in de struiken gooide. Hierna reed de scooter verder over het (brom)fietspad. Ik ben met de auto vervolgens vanaf de andere kant over de parkeerplaats gereden en toen konden de daders met de scooter in principe geen kant meer op. Toen ik de parkeerplaats opreed, zag ik de scooter aan het andere einde van de parkeerplaats stilstaan. Ik zag niemand meer op of bij de scooter. Toen ik bij de scooter aankwam, zag ik beide personen in de verte door een weiland wegrennen.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt d.d. 26 augustus 2014, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van verdachte:
Op 17 juli 2014 ben ik naar Gulpen gegaan op een scooter die ik geleend had van een meisje. Ik wilde gaan zwemmen bij Mosaqua in Gulpen. Onderweg er naar toe kwam ik een oude vriend tegen, genaamd [betrokkene 3]. Ik heb [betrokkene 3] toen achterop de scooter meegenomen naar Gulpen. Onderweg spraken we over vervoersproblemen van ons beiden. Hij moest altijd overal met de bus naar toe gaan omdat hij geen eigen vervoer had. Ik heb ook geen eigen vervoer. Toen wij aankwamen bij het zwembad in Gulpen zei [betrokkene 3] tegen mij: "Waarom pak je hier dan geen fiets", of woorden van gelijke strekking. Hierop pakte [betrokkene 3] een fiets. Hij pakte deze weg uit de fietsenstalling, gelegen bij het zwembad in Gulpen. De fiets was afgesloten. Ik stond links van het zwembad te wachten op de scooter. [betrokkene 3] tilde de fiets op, die afgesloten was. Hij rende hiermee naar mij toe en sprong achterop de scooter. Hierop zijn wij weggereden in de richting van de weg. Op het moment dat wij daar wegreden, kwam er een persoon achter ons aan. De scooter en de fiets hebben wij daar toen achtergelaten. Wij zijn weggerend, een weiland in."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de diefstal en dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het enige verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt is dat hij zich niet heeft gedistantieerd, hetgeen geen doorslaggevende rol kan spelen bij een bewezenverklaring van medeplegen. Hooguit is sprake van medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en de medeverdachte, zoals daarvan blijkt uit de hierboven staande bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij tezamen en in vereniging met een ander een fiets heeft gestolen. Immers houden de bewijsmiddelen in dat de medeverdachte, [betrokkene 3], tegen verdachte zei dat hij een fiets ging pakken, dat verdachte zag dat [betrokkene 3] bij het zwembad een afgesloten fiets wegpakte, deze over zijn schouder legde en daarmee naar de verdachte rende. Verdachte bekend met het oogmerk van de wegneming en alles waarnemende stond ondertussen op [betrokkene 3] te wachten met een scooter. Vervolgens zijn zij samen op die scooter weggereden, terwijl de fiets nog steeds op [betrokkene 3] schouder lag en waarbij de scooter werd bestuurd door de verdachte. Door zo te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het delict geleverd en is sprake van medeplegen.
Het verweer wordt verworpen."
2.3.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.
De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat, zoals is bewezenverklaard, hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Ten aanzien van de rol van de verdachte bij die diefstal kan uit de bewijsvoering naar de kern genomen niet meer worden afgeleid dan dat hij heeft gewacht op de medeverdachte toen deze een fiets wegnam en dat hij vervolgens de scooter heeft bestuurd waarop de medeverdachte achterop plaatsnam terwijl deze nog steeds de fiets op zijn schouder had. Het behoeft nadere motivering waarom zo een gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als het "medeplegen" van diefstal kan worden aangemerkt.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 mei 2018.