ECLI:NL:HR:2018:693

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
18/00055
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft besluiten van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet, waarbij de belanghebbende in cassatie ging tegen de uitspraak van 17 oktober 2017. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht.

De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 14 februari 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid, waarna adresverificatie plaatsvond en het griffierecht opnieuw werd opgevraagd. De belanghebbende heeft in een brief van 22 maart 2018 aangegeven waarom het griffierecht niet was betaald, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze argumenten geen grond vormden om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.

Uitspraak

4 mei 2018
Nr. 18/00055
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 17 oktober 2017, nrs. 16/1539 AOW en 16/1546 AOW, betreffende besluiten van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 14 februari 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 15 maart 2018 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 22 maart 2018 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.