In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 24 november 2017, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Eindhoven opgelegd aan de belanghebbende.
De belanghebbende heeft in cassatie verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven heeft hierop een verweerschrift ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.