In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van onroerende zaken in relatie tot de Wet waardering onroerende zaken. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan een waterverdedigingswerk in de gemeente Uithoorn, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het Hof had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog had vastgesteld en dat de waarderingsvrijstelling, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten, niet van toepassing was op de naast de dijk gelegen zones. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat alleen het dijklichaam zelf als waterverdedigingswerk kan worden aangemerkt. De klachten van de belanghebbende werden ongegrond verklaard, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de toepassing van waarderingsvrijstellingen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, vooral in gebieden waar waterverdedigingswerken aanwezig zijn.