ECLI:NL:HR:2018:625

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
17/03950
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaken en heffingsambtenaar bij waterverdedigingswerken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van onroerende zaken in relatie tot de Wet waardering onroerende zaken. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan een waterverdedigingswerk in de gemeente Uithoorn, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het Hof had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog had vastgesteld en dat de waarderingsvrijstelling, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten, niet van toepassing was op de naast de dijk gelegen zones. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat alleen het dijklichaam zelf als waterverdedigingswerk kan worden aangemerkt. De klachten van de belanghebbende werden ongegrond verklaard, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de toepassing van waarderingsvrijstellingen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, vooral in gebieden waar waterverdedigingswerken aanwezig zijn.

Uitspraak

25 mei 2018
nr. 17/03950
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 juli 2017, nr. 16/00134, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 14/3723) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Uithoorn voor het jaar 2014 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 6 maart 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:218).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is gelegen aan een waterverdedigingswerk, een dijk, in het gebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het Waterschap).
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Daarbij was onder meer de vraag aan de orde op welke delen van de onroerende zaak de waarderingsuitzondering van toepassing is voor waterverdedigingswerken als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling).
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld en daarbij overwogen, voor zover in cassatie van belang, dat de heffingsambtenaar bij de waardering in voldoende mate rekening heeft gehouden met de voor de kernzone geldende waarderingsvrijstelling.
2.3.1.
De klachten komen op tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel van het Hof.
2.3.2.
Voor zover de klachten betogen dat de waarderingsvrijstelling ook van toepassing is op de naast de onderhavige dijk gelegen zones waarin op grond van de keur van het Waterschap voorschriften en beperkingen gelden ter bescherming van die dijk, falen zij omdat alleen het dijklichaam zelf een waterverdedigingswerk is als bedoeld in voormeld artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling (zie HR 10 november 2017, nr. 17/01579, ECLI:NL:HR:2017:2828, BNB 2018/7).
2.3.3.
De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2018.