Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
2.Geding in cassatie
4.Beoordeling van het eerste middel
5.Beoordeling van het tweede middel
6.Beslissing
15 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is vrijgesproken van een primair tenlastegelegd misdrijf en is veroordeeld tot een geldboete van € 150,- voor een subsidiair tenlastegelegde overtreding. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:115, het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak teruggewezen voor herbeoordeling. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie niet ontvankelijk is voor de beslissingen met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit, omdat de verdachte in dat opzicht niet kan worden ontvangen. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof de straf voor feit 1 niet heeft opgelegd, maar heeft 'bepaald', wat in cassatie niet als een klacht kan worden ingediend. De bijzondere voorwaarde die door het Hof is gesteld, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet houden aan aanwijzingen van de Reclassering, wordt als te ruim geformuleerd beschouwd, maar leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep voor de beslissingen met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde en verwerpt het beroep voor het overige.