ECLI:NL:HR:2018:615

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
17/03652
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in jeugdzaak betreffende het voorhanden hebben van een klappertjes speelgoedpistool en de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is vrijgesproken van een primair tenlastegelegd misdrijf en is veroordeeld tot een geldboete van € 150,- voor een subsidiair tenlastegelegde overtreding. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:115, het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak teruggewezen voor herbeoordeling. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie niet ontvankelijk is voor de beslissingen met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit, omdat de verdachte in dat opzicht niet kan worden ontvangen. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof de straf voor feit 1 niet heeft opgelegd, maar heeft 'bepaald', wat in cassatie niet als een klacht kan worden ingediend. De bijzondere voorwaarde die door het Hof is gesteld, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet houden aan aanwijzingen van de Reclassering, wordt als te ruim geformuleerd beschouwd, maar leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep voor de beslissingen met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 17/03652 J
IV/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 juni 2017, nummer 23/000512-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.

1.De bestreden uitspraak

Na vernietiging door de Hoge Raad bij arrest van 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:115 van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 augustus 2015 wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging en terugwijzing van de zaak teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, heeft het Hof – met vernietiging van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 28 april 2015 ter zake van het onder 3 tenlastegelegde – bij het thans bestreden arrest
- de verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde misdrijf, voorzien en strafbaar gesteld in art. 55 in verbinding met art. 13 Wet wapens en munitie,
- de verdachte ter zake van de onder 3 subsidiair tenlastegelegde overtreding, voorzien en strafbaar gesteld in art. 54 in verbinding met art. 27 van die wet, veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen jeugddetentie,
- de straf ter zake van het door het Hof bij voormeld arrest van 20 augustus 2015 onder 1 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen", bepaald op een werkstraf van 125 uren, subsidiair 62 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde – kort gezegd – reclasseringstoezicht.

2.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde misdrijf - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
3 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het bestreden arrest heeft wat betreft feit 3 - voor zover voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van belang - betrekking op een overtreding (art. 54 in verbinding met art. 27 Wet wapens en munitie). Het Hof heeft ter zake van dat feit een geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen jeugddetentie, opgelegd. Op de gronden als vermeld in HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, rov. 1.7 staat ingevolge art. 427 Sv tegen het bestreden arrest wat betreft feit 3 beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in zoverre in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel keert zich met een aantal klachten tegen de bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde overtreding.
4.2.
Gelet op wat hiervoor onder 3 is overwogen moet het middel onbesproken blijven.

5.Beoordeling van het tweede middel

5.1.
Mede gelet op de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 57 tot en met 69 stelt de Hoge Raad bij de beoordeling van het middel voorop dat in cassatie niet erover wordt geklaagd dat het Hof in strijd met de in deze zaak door de Hoge Raad gegeven opdracht de straf ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde niet heeft opgelegd doch heeft "bepaald", en evenmin dat de straf ontoereikend is gemotiveerd. Het middel klaagt uitsluitend dat de door het Hof gestelde bijzondere voorwaarde "dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht" te ruim is geformuleerd.
5.2.
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Mede gelet op de op het middel gegeven toelichting en in aanmerking genomen dat de Hoge Raad de "bepaling" van de straf door het Hof ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde begrijpt als "oplegging" van die straf, behoeft dat, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep wat betreft de in de bestreden uitspraak gegeven beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 mei 2018.