ECLI:NL:HR:2017:115

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
15/04214
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van een klappertjes speelgoedpistool als wapen onder de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben en dragen van een klappertjes speelgoedpistool, dat door het Hof was gekwalificeerd als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie (WWM). De verdachte had het speelgoedpistool op 15 april 2014 in Amsterdam bij zich, en het Hof oordeelde dat dit voorwerp een sprekende gelijkenis vertoonde met een echt vuurwapen, waardoor het niet als speelgoed kon worden aangemerkt onder de Richtlijn 2009/48/EG betreffende de veiligheid van speelgoed.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had waarom het klappertjes speelgoedpistool niet als speelgoed kon worden beschouwd. De Hoge Raad stelde vast dat uit de bewijsmiddelen niet duidelijk werd waarom het voorwerp niet onder de uitzondering voor speelgoed viel, zoals vermeld in de Regeling wapens en munitie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de kwalificatie van voorwerpen als wapens, vooral in het licht van de Europese richtlijnen die de veiligheid van speelgoed reguleren. De Hoge Raad bevestigde dat de beoordeling van de aard van het voorwerp en de toepassing van de wet zorgvuldig moet gebeuren, met inachtneming van de relevante richtlijnen en uitzonderingen.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/04214
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 augustus 2015, nummer 23/001974-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de kwalificatiebeslissing ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde voorhanden hebben en dragen van een sprekend op een vuurwapen gelijkend speelgoedpistool, welk feit het heeft gekwalificeerd als handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, Wet wapens en munitie (WWM), ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd dit voorwerp niet heeft aangemerkt als een speelgoedvoorwerp dat valt onder de in art. 3, aanhef en onder a, Regeling wapens en munitie (RWM) bedoelde uitzondering.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is, overeenkomstig de tenlastelegging, onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 15 april 2014 te Amsterdam, een wapen van Categorie I onder 7, te weten een klappertjes speelgoedpistool, Merk Gonher type 46, zijnde een voorwerp dat door zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (merk Colt type 1911-A1 en/of Commander) voorhanden heeft gehad en heeft gedragen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"6. De verklaring van de verdachte die hij ter terechtzitting in hoger beroep van 6 augustus 2015 heeft afgelegd.
Deze verklaring houdt onder meer in:
Ik had het speelgoedpistool van de kermis. Het is van metaal.
7. Een proces-verbaal met nummer PL132C-2014066234-80 van 15 april 2014, in de wettélijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pag. 332-333.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten:
Op 15 april 2015 hielden wij te Amsterdam als verdachte aan [verdachte]. Ik verbalisant [verbalisant 1] heb een onderzoek ingesteld naar de kleding van verdachte. Vervolgens wilde ik onderzoek verrichten in de zwarte schoudertas. Ik maakte de rits open en zag gelijk dat er een vuurwapen dan wel een voorwerp gelijkend op een vuurwapen in de tas zat. Wij hoorden [verdachte] verklaren dat het zijn schoudertas was.
8. Een proces-verbaal met nummer PL132C-2014066234-91 van 16 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pag. 369-370.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant:
Verdachte [verdachte] is op 15 april 2014 aangehouden en bij verdachte is een wapen aangetroffen. Het betreft een klappertjespistool. Merk Gonher. Type 46. Lengte 15 centimeter. Breedte 3 centimeter. Hoogte 12.5 centimeter. Het wapen is van metaal en hierdoor is het wapen zwaar en heeft het wapen ongeveer hetzelfde gewicht als een echt vuurwapen. Het wapen toont gelijkenis met een echt vuurwapen. Het heeft verschillende kenmerken van het merk COLT, types 1911-Al en Commander. Het betreft hier een voorwerp van metaal dat qua vorm, gewicht en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen en is daardoor voor bedreiging of afdreiging geschikt.
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie 1 onder 7 van de Wet Wapens en Munitie."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van een sprekende gelijkenis tussen het onder de verdachte in beslag genomen speelgoed klappertjespistool en een echt vuurwapen. Tevens heeft de raadsman gesteld dat de verbalisant over niet voldoende wapenexpertise beschikte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens artikel 2, eerste lid, categorie 1, onderdeel 7, van de Wet wapens en munitie (WWM) zijn wapens in de zin van de WWM onder meer de door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Volgens artikel 3, onderdeel a, van de Regeling wapens en munitie (Rwm) worden aangewezen als voorwerpen van categorie I, onder 7, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.
Uit het proces-verbaal blijkt dat het voorwerp van metaal is en qua vorm, gewicht en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen en daardoor voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
Voornoemd proces-verbaal is opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], taakaccenthouder (vuur)wapens die ambtshalve veel ervaring heeft op het gebied van wapens. Op grond van een arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1998 (NJ 1998, 650) moet een opsporingsambtenaar uit hoofde van zijn functie worden geacht over de deskundigheid te beschikken om te kunnen beoordelen of een bepaald voorwerp een wapen is in de zin van de WWM en tot welke categorie dat behoort. Een door hem opgemaakt proces-verbaal heeft de status van deskundigenverklaring.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het klappertjes speelgoedpistool dat de verdachte voorhanden heeft gehad en heeft gedragen, een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en dus op grond van artikel 2 lid 1 categorie 1 onder 7 van de WWM een wapen is in de zin van die wet. Het verweer van de raadsman wordt verworpen."
2.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie."
2.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 13, eerste lid, WWM, luidende:
"Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan."
- art. 2, eerste lid aanhef en onder 7° bij Categorie I, WWM, luidende:
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën. Categorie I
(...)
7° andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn."
- art. 3, aanhef en onder a, RWM, luidende:
"Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG."
- art. 2, eerste lid, Richtlijn 2009/48/EG van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (hierna ook: de Richtlijn), luidende:
"Deze richtlijn is van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt (hierna "speelgoed" genoemd).
De in bijlage I vermelde producten worden niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn beschouwd."
- art. 54 Richtlijn 2009/48/EG, luidende:
"De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 20 januari 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 20 juli 2011.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen."
- bijlage I bij Richtlijn 2009/48/EG, onder meer inhoudende:
"Lijst van producten die, met name, niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn worden beschouwd (als bedoeld in artikel 2, lid 1)
(...)
2. Producten voor verzamelaars, mits op het product of de verpakking ervan zichtbaar en leesbaar is aangegeven dat het bestemd is voor verzamelaars van 14 jaar en ouder. Voorbeelden van deze categorie zijn:
(...)
e) imitaties van echte vuurwapens."
2.4.
Uit de onder 2.2.3 weergegeven overwegingen blijkt dat het Hof is uitgegaan van de (hiervoor weergegeven) tekst van art. 3 RWM, zoals deze met ingang van 2 juli 2014 luidt (Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 25 juni 2014, nr. 528911, Stcrt. 2014, 18098). In de voordien geldende tekst was de uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG nog niet opgenomen. Nu de formulering van de hier aan de orde zijnde bepalingen van de Richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, kan de verdediging zich in haar verweer vanaf het verstrijken van de in art. 54 van de Richtlijn genoemde datum 20 juli 2011 op het in de Richtlijn bepaalde beroepen en heeft het Hof de zaak terecht beoordeeld met inachtneming van de aan de Richtlijn verbonden consequenties met betrekking tot speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn.
2.5.
De in art. 3, aanhef en onder a, RWM bedoelde uitzondering voor speelgoedvoorwerpen doet zich ingevolge art. 2, eerste lid, van de Richtlijn in verbinding met Bijlage I bij de Richtlijn alleen dan niet voor als het gaat om de producten die in die bijlage zijn genoemd, waaronder de in de bijlage onder 2 omschreven imitaties van echte vuurwapens voor verzamelaars van 14 jaar en ouder.
2.6.
Door het bewezenverklaarde te kwalificeren als "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het desbetreffende klappertjes speelgoedpistool geldt als een wapen als bedoeld in art. 2, eerste lid aanhef en onder 7° bij Categorie I, WWM en dat dit voorwerp niet kan worden aangemerkt als speelgoedvoorwerp als bedoeld in Richtlijn 2009/48/EG, zodat de in art. 3, aanhef en onder a, RWM vermelde uitzondering zich niet voordoet.
Dit oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Uit de bewijsmiddelen noch uit de onder 2.2.3 weergegeven overwegingen kan worden afgeleid dat en waarom het bewuste klappertjes speelgoedpistool niet moet worden beschouwd als speelgoed in de zin van de Richtlijn.
2.7.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.