Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een poging tot medeplegen van moord, waarbij de verdachte en medeverdachten op het slachtoffer hebben geschoten en hem, evenals de auto waarin hij zich bevond, met benzine hebben overgoten en in brand hebben gestoken. Dit arrest is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3426). De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 september 2016, nummer 23/005001-15. De advocaat van de verdachte, M.E. van der Werf, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Procureur-Generaal, J. Silvis, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 23 januari 2018 het beroep verworpen, en dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.