Uitspraak
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 16 oktober 2014, nr. 13/00989, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de premieplicht van een inwoner van België die in Nederland werkt. De zaak is voortgekomen uit een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin vragen werden gesteld over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71. De belanghebbende, die voor 6,5% van zijn tijd in België werkt, werd in deze procedure geconfronteerd met de vraag of hij als een persoon moest worden beschouwd die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten uitoefent.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 januari 2018 geoordeeld dat de belanghebbende niet als zodanig moet worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de verklaring voor recht van het Hof van Justitie, die stelt dat de belanghebbende voor de toepassing van de verordening moet worden aangemerkt als iemand die werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van één lidstaat, namelijk Nederland. Hierdoor is uitsluitend de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende verworpen en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch en onderstreept de toepassing van de Europese regelgeving in grensoverschrijdende arbeidssituaties.