In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2017, nr. 16/00295. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 15/1428) over een uitnodiging tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende was uitgereikt. De Hoge Raad heeft op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 17/01603.
De Hoge Raad heeft het middel dat door de Staatssecretaris was voorgesteld, beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 501 geheven van de Staatssecretaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.