ECLI:NL:GHAMS:2017:1146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
16/00295
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van ingevoerd goed voor vervaardiging van plisségordijnen in douanerecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van een ingevoerd goed, dat bestaat uit een stof voor de vervaardiging van plisségordijnen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Breukelen, had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De inspecteur had de indeling van het goed vastgesteld op GN-code 6303 92 10, als vitrages en gordijnen, terwijl de belanghebbende betoogde dat het goed onder GN-code 5603 14 10 moest worden ingedeeld als gebonden textielvlies, of subsidiair onder GN-code 6307 90 98 als ander geconfectioneerd artikel.

Het Hof heeft vastgesteld dat het goed niet kan worden aangemerkt als een geconfectioneerd artikel, omdat het niet voldoet aan de voorwaarden van aantekening 7 op afdeling XI van de indelingsregels. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het goed als geconfectioneerd moest worden aangemerkt, maar het Hof heeft deze conclusie verworpen. Het Hof oordeelde dat de essentiële kenmerken van een plisségordijn niet aanwezig zijn zonder het mechanisme dat nodig is om het gordijn te bedienen. Het Hof heeft de indeling van het goed uiteindelijk vastgesteld op GN-code 6307 90 98, als ander geconfectioneerd artikel, en de UTB verlaagd tot € 536,89.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de objectieve kenmerken en eigenschappen van goederen in overweging te nemen bij de indeling in de douanerechten, en dat de indeling niet alleen afhankelijk is van de fabricageprocessen maar ook van de uiteindelijke bestemming en gebruik van het product. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de inspecteur, die ook het griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 16/00295
14 februari 2017
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A.P. van Breukelen)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/1428 van de rechtbank Noord-Holland (hierna de rechtbank) van 27 mei 2016 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 augustus 2014 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) gezonden voor een bedrag van € 588,02 aan douanerechten.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 18 februari 2015, de UTB gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 27 mei 2016 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 7 juli 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Bij (fax)brief van 6 januari 2017 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende als eiseres en de inspecteur als verweerder wordt aangeduid:
1. Op 13 maart 2014 is op naam van eiseres een aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van een product [Hof: met een douanewaarde van € 8.522] met als goederenomschrijving ‘gebonden textielvlies met een gewicht van meer dan 150 g/m2, bekleed of bedekt, of met inlagen’. De aangegeven GN-code is 5603 14 10 90.
2. De douane heeft het product in het kader van de controle van de aangifte fysiek gecontroleerd en een monster genomen. Het douanelaboratorium heeft het monster van het product onderzocht. In de brief van 8 april 2014 van het douanelaboratorium staat voor zover hier van belang het volgende:
“ (…)
Kenmerk Methode Bevinding
uiterlijk visueel stuk van vouwgordijn, harmonicamodel, twee lagen
soort buitenlaag macroscopisch textielvlies, wit
soort binnenlaag macroscopisch plastic folie, wit
materiaal textielvlies FTIR polyester
gewicht 152 g/m2
Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:
Het monster betreft een stuk stof bestemd voor de vervaardiging van gordijnen, gemaakt van gebonden textielvlies van synthetische vezels.
Post 6303 omvat eveneens stoffen aan het stuk die zodanig geconfectioneerd dat zij kennelijk bestemd zijn om na enige aanvullende bewerking onder deze post bedoelde afgewerkte artikelen te vormen.
GN-code TARIC
ond verd.
Advies goederencode: 6303.9210 00
(…)”
3. De douane heeft de GN-code in de aangifte overeenkomstig het advies van het douanelaboratorium aangepast en de goederenomschrijving gewijzigd in “ander geconfectioneerd artikel”.
4. Op basis van de door partijen verstrekte informatie en het ter zitting getoonde monster kan het ingevoerde product als volgt worden omschreven. Het product is vervaardigd uit een laag textielvlies van polyester en een laag plastic folie, welke lagen met behulp van warmte aan elkaar zijn gelijmd. Het product heeft een gewicht van 152 g/m². Uit de aldus verkregen stukken stof zijn door middel van snijden stroken stof van 5 centimeter bij 3 meter verkregen. De stroken zijn vervolgens in lengterichting gevouwen op een wijze waarbij de uiteinden van de strook tegen elkaar worden gebracht om vervolgens op de gesloten vouwkant van de volgende op dezelfde wijze gevouwen strook te worden gelijmd, waardoor een groter geheel ontstaat dat in uitgetrokken toestand het beeld geeft van (een enkele rij) kokertjes. De hoogte wordt bepaald door het aantal stroken dat op deze wijze op elkaar wordt gelijmd. Het textielvlies geeft het product zijn uiterlijk, terwijl de folie is bedoeld om te verduisteren. Het product is bestemd voor de fabricage van plisségordijnen.
2.2.
Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“Het toepasselijke recht
8. Aantekening 7 op Afdeling XI “Textielstoffen en textielwaren” luidt, voor zover van belang, als volgt:
“7. Voor de toepassing van deze afdeling worden aangemerkt als „geconfectioneerd”:
(…)
f) artikelen die zijn aaneengenaaid, aaneengelijmd of anderszins aaneengezet (met uitzondering van stukken van eenzelfde soort textiel, die aan de uiteinden zijn aaneengehecht teneinde een stuk met een grotere lengte te verkrijgen en met uitzondering van stoffen die bestaan uit twee of meer op elkaar gelegde en daarna aaneengestikte lagen textiel, ook indien met een tussenlaag van watten);
(…).”
9. De toelichting IDR op aantekening 7 op Afdeling XI luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Geconfectioneerde artikelen
Overeenkomstig het bepaalde bij Aantekening 7 IDR op deze afdeling, worden voor de toepassing van de hoofdstukken 56 tot en met 63 als geconfectioneerd aangemerkt:
(…)
• artikelen die zijn aaneengenaaid, aaneengelijmd of anderszins aaneengezet. Tot de talrijke artikelen die hier bedoeld zijn, behoort kleding. Als geconfectioneerd worden echter niet aangemerkt stukken textiel van dezelfde soort, die met de uiteinden aaneen zijn gehecht en evenmin stoffen die bestaan uit twee of meer op elkaar gelegde lagen textiel. Als geconfectioneerd worden evenmin aangemerkt textielproducten aan het stuk, bestaande uit een of meer lagen textiel, die door stikken of op andere wijze zijn samengevoegd met watten of ander opvulmateriaal;
(…).”
10. Aantekening 8 op afdeling XI luidt:
“Voor de toepassing van de hoofdstukken 50 tot en met 60:
a. a) hebben de hoofdstukken 50 tot en met 55 en 60 en, voor zover uit de context niet het tegendeel blijkt, de hoofdstukken 56 tot en met 59 geen betrekking op artikelen die, volgens aantekening 7 hiervoor, als geconfectioneerd zijn aan te merken;
b) de hoofdstukken 50 tot en met 55 en 60 omvatten geen artikelen bedoeld bij de hoofdstukken 56 tot en met 59.”
11. Hoofdstuk 56 luidt:
“Watten, vilt en gebonden textielvlies; speciale garens; bindgaren, touw en kabel, alsmede werken daarvan.”
12. Aantekening 3 op hoofdstuk 56 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Onder de posten 5602 en 5603 vallen respectievelijk vilt en gebonden textielvlies, geïmpregneerd, bekleed of bedekt met kunststof of rubber, dan wel met inlagen van deze stoffen, ongeacht de aard van deze stoffen (compact of met celstructuur).
Post 5603 omvat eveneens gebonden textielvlies waarvan het bindmiddel uit kunststof of rubber bestaat.
(…)”
13. De tekst van post 5603 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“5603 Gebonden textielvlies, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of met inlagen:
– van synthetische of kunstmatige filamenten:
(…)
5603 14 – – met een gewicht van meer dan 150 g/m2:
5603 14 10 – – – bekleed of bedekt
5603 14 90 – – – ander
(…)”
14. De toelichting IDR op post 5603 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Voor zover niet bedoeld bij andere posten in de nomenclatuur met een meer specifieke omschrijving, heeft deze post betrekking op gebonden textielvlies aan het stuk, op lengte gesneden of enkel vierkant of rechthoekig gesneden uit grotere stukken, zonder een verdere bewerking te hebben ondergaan, al dan niet in gevouwen toestand of verpakt aangeboden (bijvoorbeeld opgemaakt voor de verkoop in het klein). Van de hier bedoelde soorten textielvlies kunnen worden genoemd: vellen en vliezen, bestemd voor de vervaardiging van gelaagde kunststofplaten, van wegwerpluiers, van maandverbanden, van beschermende kleding of voering; voor het filtreren van vloeistoffen of lucht, voor gebruik als opvulmateriaal of als isolatiemateriaal, voor het filtreren en afscheiden in wegconstructies en andere openbare werken, als drager voor het vervaardigen van dakbedekking met bitumen, als eerste of tweede rug voor getufte tapijten, enz.; zakdoeken, beddenlinnen, tafellinnen, enz.
(…)”
15. Hoofdstuk 63 luidt:
“Andere geconfectioneerde artikelen van textiel; stellen of assortimenten; oude kleren en dergelijke; lompen en vodden”
16. Aantekening 1 en 2 op hoofdstuk 63 luiden als volgt:
“1. Onderdeel I omvat uitsluitend geconfectioneerde artikelen van textiel.
2. Onderdeel I omvat niet:
a) artikelen bedoeld bij de hoofdstukken 56 tot en met 62;
b) oude kleren en dergelijke, bedoeld bij post 63.09.”
17. De toelichting IDR op hoofdstuk 63 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Dit hoofdstuk omvat:
1. onder de posten 63.01 tot en met 63.07 (onderdeel I), artikelen van textiel, ongeacht de wijze van vervaardiging (weefsel, brei- en haakwerk, vilt, gebonden textielvlies, enz.) die niet zijn begrepen onder posten met een meer specifieke omschrijving van afdeling XI of andere hoofdstukken van de nomenclatuur. Onder geconfectioneerde artikelen worden verstaan artikelen geconfectioneerd in de zin van Aantekening 7 IDR op afdeling XI (zie onderdeel II van de toelichting IDR (algemene opmerkingen) in aant. 1 op Aantekening 7 IDR op afdeling XI).
(…)”
18. De tekst van post 6303 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“6303 Vitrages, gordijnen en rolgordijnen, bed- en gordijnvalletjes daaronder begrepen:
– van brei- of haakwerk:
(…)
– andere:
(…)
6303 92 – – van synthetische vezels:
6303 92 10 – – – van gebonden textielvlies
6303 92 90 – – – andere
(…)”
19. De toelichting IDR op post 6303 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Deze post omvat:
1. vitrages en gordijnen, die bijvoorbeeld worden gebruikt aan de binnenkant van ramen of voor het afsluiten van een toneel of andere ruimte, enz. Gordijnen kunnen zijn gemaakt zowel van lichte als van zware stoffen;
2. rolgordijnen. Deze zijn min of meer ondoorschijnend en gewoonlijk voorzien van een oprolinrichting met veer (bijvoorbeeld die voor spoorrijtuigen);
3. gordijnvalletjes. Deze bestaan uit een strook stof die bestemd is om aan de bovenzijde van het raam te worden geplaatst en de bovenkant van de gordijnen te bedekken. Bedvalletjes zijn bestemd om ter versiering aan het bed te worden bevestigd.
Deze post omvat eveneens stoffen aan het stuk die zodanig werden geconfectioneerd dat zij kennelijk bestemd zijn om na enige aanvullende bewerking onder deze post bedoelde afgewerkte artikelen te vormen, bijvoorbeeld stoffen aan het stuk waaraan aan een van de zelfkanten een geplooide strook of ruche is genaaid en waaruit door overdwars doorsnijden en zomen afgewerkte gordijnen (afgepaste gordijnen) worden verkregen.
(…)”
20. De tekst van post 6307 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“6307 Andere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen:
6307 10 – dweilen, vaatdoeken, stofdoeken, poetsdoeken en dergelijke:
6307 10 10 – – van brei- of haakwerk
6307 10 30 – – van gebonden textielvlies
6307 10 90 – – andere
6307 20 00 – zwemgordels en zwemvesten
6307 90 – andere:
6307 90 10 – – van brei- of haakwerk
– – andere:
6307 90 91 – – – van vilt
– – – andere:
6307 90 92 – – – – lakens voor eenmalig gebruik, vervaardigd van producten bedoeld
bij post 5603, van de soort die tijdens operaties wordt gebruikt
6307 90 98 – – – – andere”
21. De toelichting IDR op post 6307 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Deze post omvat de geconfectioneerde artikelen van alle soorten textiel, die niet zijn begrepen onder posten met een meer specifieke omschrijving van afdeling XI of onder andere hoofdstukken van de nomenclatuur.
(…)”
Beoordeling van het geschil
22. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de post zijn omschreven. De door de Commissie vastgestelde toelichtingen op de GN en de in het kader van de Werelddouaneorganisatie uitgewerkte toelichtingen op het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (GS) zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten.
23. Voorts kan volgens de rechtspraak van het HvJ EU de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie onder meer de arresten van 4 maart 2004, Krings, C-130/02, Jurispr. Blz I-2121, punt 28, en van 17 maart 2005 Ikegami,
C-467/03, Jurispr. Blz. I-2389).
24. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het ingevoerde product, dat bestaat uit gebonden textielvlies en is voorzien van een deklaag, geen geconfectioneerd artikel betreft, aangezien het product voldoet aan de uitzondering op aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI, en daarom moet worden ingedeeld onder post 5603. Het product bestaat uit stroken stof met een lengte van ongeveer vijf centimeter. Deze stroken stof worden in de lengte gevouwen en vervolgens aan elkaar gelijmd waardoor een langer product ontstaat. In de IDR toelichting op post 5603 staat vermeld dat deze post betrekking heeft op gebonden textielvlies, al dan niet in gevouwen toestand. Het vouwen van stukken textiel heeft volgens eiseres dus geen invloed op de indeling. Gelet op de uitzondering opgenomen in aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI, heeft het aan elkaar lijmen aan de uiteinden van de stroken gevouwen stof, waardoor de lengte van het product toeneemt, evenmin invloed op de indeling. Het lijmen leidt er volgens eiseres niet toe dat het product als geconfectioneerd moet worden aangemerkt. Uit niets blijkt immers dat sprake moet zijn van het lijmen van “platte” stukken stof. Nu geen sprake is van een geconfectioneerd artikel is indeling in hoofdstuk 63, gelet op het gestelde in aantekening 1 op dat hoofdstuk, niet mogelijk, aldus eiseres.
25. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ingevoerde product op grond van aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI, door het vouwen en aaneenlijmen van de stroken als geconfectioneerd moet worden aangemerkt. De uitzondering op deze bepaling is niet van toepassing, omdat de stroken niet aan elkaar zijn gelijmd teneinde een langer product te verkrijgen, maar om het plisségordijn dat ervan wordt vervaardigd in- en uit te kunnen schuiven. Bovendien is geen sprake van lijmen aan de uiteinden, nu de uiteinden van de ene strook niet worden gelijmd aan de uiteinden, maar op het midden van de volgende strook. Ook de wijze van vouwen van het product in de vorm van plooien voldoet niet aan de wijze van vouwen als bedoeld in de toelichting IDR op post 5603. Nu het product moet worden aangemerkt als geconfectioneerd is indeling onder hoofdstuk 56 op grond van aantekening 8 op afdeling XI niet mogelijk, aldus verweerder.
26. Ingevolge aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI worden voor de toepassing op deze afdeling als geconfectioneerd aangemerkt, artikelen die zijn aaneengenaaid, aaneengelijmd of anderszins aaneengezet. Uitgezonderd zijn stukken van eenzelfde soort textiel die aan de uiteinden zijn aaneengehecht teneinde een stuk met een grotere lengte te verkrijgen. Op grond van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product zoals hiervoor onder de feiten weergegeven, stelt de rechtbank vast dat het product bestaat uit twee lagen van verschillende aaneengelijmde materialen, te weten het gebonden textielvlies van polyester en de plastic folie. Reeds hierom moet het product gelet op aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI worden aangemerkt als geconfectioneerd. Van een aaneenhechten aan de uiteinden van stukken van eenzelfde soort textiel is in casu dan ook geen sprake, zodat de uitzondering van aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI toepassing mist. Gebonden textielvlies wordt onder post 56.03 ingedeeld, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of met inlagen, dit is echter anders indien het gebonden textielvlies overeenkomstig aantekening 7, onder f, op afdeling XI, is aaneengenaaid, aaneengelijmd of anderszins is aaneengezet. Bij deze stand van zaken behoeven de overige geschilpunten ten aanzien van de vraag of sprake is een geconfectioneerd product geen bespreking. Nu sprake is van een geconfectioneerd product als bedoeld in aantekening 7 op afdeling XI, is op grond van aantekening 8 op afdeling XI indeling onder hoofdstuk 56 uitgesloten. Het primaire indelingsstandpunt van eiseres faalt derhalve.
27. Eiseres stelt voorts dat de GN-code die verweerder voorstaat kant en klare artikelen in de vorm van vitrages, gordijnen en rolgordijnen, bed- en gordijnvalletjes daaronder begrepen, betreft. Het product betreft echter geen artikel in voorwerpsvorm, omdat essentiële onderdelen van een plisségordijn ontbreken. Het product kan daarom niet met toepassing van indelingsregel 2a worden ingedeeld. Ook de IDR toelichting bij post 6303 verzet zich tegen indeling onder deze post. Daar komt bij dat veel handelingen moeten worden verricht om van het textielvlies een plisségordijn te maken.
28. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het product, dat is bestemd voor de fabricage van plisségordijnen, moet worden ingedeeld onder post 6303 92 10, omdat volgens de toelichting IDR op post 6303 deze post ook stoffen aan het stuk omvat die zodanig zijn geconfectioneerd dat zij kennelijk bestemd zijn om na enige aanvullende bewerking onder deze post genoemde afgewerkte artikelen te vormen.
29. De rechtbank is van oordeel dat het product op het moment van invoer reeds de vorm/constructie heeft van het eindproduct, een plisségordijn, en dus kan worden aangemerkt als een artikel in voorwerpsvorm. Niet in geschil is dat het product nog enkele bewerkingen moet ondergaan, zoals het aanbrengen van een onder- en bovenprofiel, koorden en bedieningselementen, doch deze bewerkingen zijn niet van zodanige aard dat niet gezegd kan worden dat het product niet reeds de essentiële kenmerken heeft van het complete of afgewerkte goed. De verschijningsvorm van het product is immers zodanig dat het slechts kan worden gebruikt voor de vervaardiging van een plisségordijn, waarvoor het ingevoerde product ook is bestemd. Dat er verschillende varianten plisségordijnen bestaan waarvoor dit halffabricaat kan worden gebruikt, maakt dit niet anders. Met inachtneming van indelingsregel 2a, van de Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, volgt het product daarom de indeling van het goed in afgewerkte staat.
30. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat vouwgordijnen niet vermeld staan in post 6303. De opsomming in de tekst van die post is limitatief, zodat het product niet in deze post kan worden ingedeeld. Indien het product niet kan worden ingedeeld onder post 5603 en kwalificeert als een geconfectioneerd goed in de vorm van een niet-afgewerkt plisségordijn staat eiseres indeling voor onder post 6307, als ander geconfectioneerd artikel.
31. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebonden textielvlies aan het product het wezenlijk karakter verleend zodat het product moet worden ingedeeld onder een van de posten van afdeling XI. Post 6303 omvat onder meer vitrages, gordijnen en rolgordijnen. Het product heeft de verschijningsvorm en al de eigenschappen van een gordijn in niet-afgewerkte staat en is daarvoor bovendien bestemd. Het product heeft derhalve de objectieve kenmerken van een gordijn. Het product moet mede gelet op de aard en samenstelling ervan worden ingedeeld onder GN-code 6303 92 10. Dat een plisségordijn anders dan bijvoorbeeld een rolgordijn niet in de tekst van post 6303 is vermeld, maakt dit niet anders. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beperkte uitleg van de bewoordingen van deze post. Volgens de toelichting IDR op post 6303 omvat deze post vitrages en gordijnen, die bijvoorbeeld worden gebruikt aan de binnenkant van ramen of voor het afsluiten van een toneel of andere ruimte, enz. Het begrip “gordijnen” in de tekst van de post is derhalve een ruim begrip en er is geen enkele reden waarom plisségordijnen daar niet onder vallen.
32. Post 6307 omvat de geconfectioneerde artikelen van alle soorten textiel, die niet zijn begrepen onder posten met een meer specifieke omschrijving van afdeling XI of onder andere hoofdstukken van de nomenclatuur. Nu het product moet worden ingedeeld onder post 6303 komt de rechtbank niet toe aan indeling onder deze post.
33. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

4.Geschil in hoger beroep

4. 1. Evenals bij de rechtbank is bij het Hof de indeling van het ingevoerde goed in geschil.
Belanghebbende bepleit primair indeling in GN-code 5603 1410, als gebonden textielvlies met een gewicht meer dan 150 g/m2 bekleed, bedekt of met inlagen. In het geval het Hof van oordeel is dat sprake is van een geconfectioneerd artikel, bepleit belanghebbende subsidiair indeling in GN-code 6307 9098, als ‘andere geconfectioneerde artikelen’.
4.2.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het product terecht heeft ingedeeld in GN-code 6303 9210, als ‘vitrages, gordijnen en rolgordijnen’.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het product reeds omdat de stof bestaat uit twee gelijmde lagen (polyester en een ondoorzichtig folie), als ‘geconfectioneerd’ moet worden aangemerkt. Belanghebbende herhaalt daarnaast in hoger beroep haar stelling dat, hoewel de stroken zijn gevouwen en aan elkaar gelijmd, geen sprake is van een geconfectioneerd artikel, omdat te dezen de uitzondering als bedoeld in aantekening 7 op Afdeling XI onder f van toepassing is. De stroken zijn volgens belanghebbende enkel aaneen gehecht/gelijmd teneinde een langer stuk stof te verkrijgen. Voorts voert belanghebbende aan dat de rechtbank het product ten onrechte heeft ingedeeld met toepassing van indelingsregel 2a, omdat het product kan - en derhalve moet - worden ingedeeld met indelingsregels 1 en 6 in de door haar bepleite GN-code. Indeling in post 6303 is naar belanghebbende stelt niet mogelijk. In de IDR-toelichting op deze post is weliswaar vermeld dat deze ook geconfectioneerde stoffen aan het stuk omvat die zijn bestemd om na
enige aanvullende bewerkingeen onder deze post bedoelde afgewerkt artikel te vormen, maar aan deze cursief gedrukte voorwaarde wordt niet voldaan. De nog uit te voeren assemblagewerkzaamheden omvatten veel meer dan ‘enige aanvullende bewerking’. Belanghebbende wijst in dat kader op de tot de stukken behorende assemblagehandleiding, waaruit volgt dat het aanbrengen van het onder- en bovenprofiel en de overige onderdelen een kostbare, arbeidsintensieve en specialistische behandeling vergt.
Voor het geval dat het Hof het product indeelt met toepassing van indelingsregel 2a, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan de voor toepassing van deze indelingsregel gestelde eis dat het incomplete product reeds de
wezenlijkekenmerken heeft van het complete product: een plisségordijn. Zonder het mechaniek waarmee het plisségordijn kan worden bediend en het gordijn naar wens kan worden in-/ of uitgevouwen, kan het product immers niet fungeren als plisségordijn. Tot slot voert zij aan dat het product niet onder de reikwijdte van post 6303 valt, omdat daarin niet de term plisségordijn wordt genoemd en de opsomming in de post limitatief is.
5.2.
De inspecteur stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat volgens de bewoordingen van post 5603 “gebonden textielvlies, ook indien (...) bekleed” onder deze post valt. Het oordeel van de rechtbank, dat het product reeds als geconfectioneerd moet worden aangemerkt omdat het is gefabriceerd uit stroken stof die bestaat uit twee gelijmde lagen, komt de inspecteur gezien deze tekst niet juist voor. Niettemin is het onderhavige product, zij het op een andere grond, geconfectioneerd. Die grond is gelegen in het feit dat de stroken stof aan elkaar zijn gelijmd, hetgeen een bewerking is die volgens aantekening 7, onderdeel f, op Afdeling Xl, leidt tot een “geconfectioneerd” artikel. Een uitzondering geldt voor het geval dat de stukken van een zelfde soort textiel aan de uiteinden zijn aaneengehecht ten einde een stuk met een grotere lengte te verkrijgen. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake: de stroken zijn niet aan elkaars uiteinden aaneen gehecht, maar vanuit het midden, en voorts dient de verlijming niet ter verkrijging van meer lengte, maar primair om de zogenoemde plissé vorm te verkrijgen. Daarenboven dient de vouw in de stof niet enkel ter verpakking en vervoer van de stof, maar ter verkrijging van de kenmerkende plissévorm. Deze wijze van vouwen (of eigenlijk persen) gaat verder dan bedoeld in de IDR-toelichting op post 5603. Bij de beantwoording van de vraag of het product geconfectioneerd is, dient ook dit aspect te worden meegewogen. Niet in geschil is dat het product bestemd is voor de vervaardiging van plisségordijnen. Gordijnen moeten onder post 6303 worden ingedeeld. Volgens de IDR-toelichting omvat deze post ook stoffen in voorwerpsvorm en stoffen aan het stuk die als zodanig werden geconfectioneerd dat zij kennelijk bestemd zijn om na enige aanvullende bewerking onder deze post afgewerkte artikelen te vormen. Daaronder moet ook het onderhavige product worden begrepen. De assemblage ter verkrijging van het eindproduct, een plisségordijn, behelst, bezien vanuit het perspectief van de ondernemer die de assemblage verricht, slechts ‘enige aanvullende bewerkingen’. Daaraan doet de omstandigheid dat bij de invoer de voor de volledige werking van het plisségordijn benodigde ophaalmechanisme ontbreekt, niet af. Het betreft hier een product in voorwerpsvorm. De inspecteur stelt primair dat het product met toepassing van indelingsregels 1 en 6 en subsidiair met indelingsregel 2a ingedeeld moet worden onder GN-code 6303 92 10 (tarief: 6,9 %).
5.3.
Het Hof stelt – gelijk de rechtbank – voorop dat voor de indeling wettelijk bepalend zijn de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken. Het Hof zal aansluiten bij het door de rechtbank vastgestelde toepasselijke recht.
5.4.
Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) dat, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de post zijn omschreven (vgl. arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 2016, gevoegde zaken Toorank Productions B.V., C-532/14 en C-533/14, ECLI:EU:C:2016:377, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Is het product geconfectioneerd?
5.5.
De rechtbank heeft dienaangaande het volgende overwogen:
“26. Ingevolge aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI worden voor de toepassing op deze afdeling als geconfectioneerd aangemerkt, artikelen die zijn aaneengenaaid, aaneengelijmd of anderszins aaneengezet. Uitgezonderd zijn stukken van eenzelfde soort textiel die aan de uiteinden zijn aaneengehecht teneinde een stuk met een grotere lengte te verkrijgen. Op grond van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product zoals hiervoor onder de feiten weergegeven, stelt de rechtbank vast dat het product bestaat uit twee lagen van verschillende aaneengelijmde materialen, te weten het gebonden textielvlies van polyester en de plastic folie. Reeds hierom moet het product gelet op aantekening 7, onderdeel f, op afdeling XI worden aangemerkt als geconfectioneerd. (…)”
5.6.
Het Hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een geconfectioneerd artikel, doch verwerpt de gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust. Ter toelichting dient het volgende. Volgens de bewoordingen van post 5603 valt onder deze post: “gebonden textielvlies, ook indien (...) bekleed, bedekt (…)’. Uit de bewoordingen ‘bekleed’ en ‘bedekt’ leidt het Hof af dat het enkele feit dat de onderhavige stroken stof bestaan uit twee lagen, op zichzelf beschouwd onvoldoende is om het product uit te sluiten van post 5603 en aan te merken als geconfectioneerd. Het Hof merkt het product niettemin als zodanig aan, omdat de desbetreffende stroken stof vanuit het midden aan elkaar zijn gelijmd, hetgeen een bewerking is die volgens aantekening 7, onderdeel f, op Afdeling Xl, leidt tot een “geconfectioneerd” artikel. De stelling van belanghebbende dat zij een beroep kan doen op de aldaar genoemde uitzondering (verlijming teneinde een grotere lengte verkrijgen), wordt verworpen omdat i) de stroken niet aan elkaars
uiteindenzijn verlijmd (maar vanuit het midden) ii) de verlijming niet enkel is uitgevoerd om de stof te verlengen, maar primair ter verkrijging van de plissévorm. De stelling van belanghebbende dat het product niet geconfectioneerd is, wordt verworpen.
Is het product een gordijn als bedoeld in GN-code 6303 92 10?
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat het product nog niet compleet en afgewerkt is, daar het nog niet is voorzien is van een onder/bovenprofiel alsmede een ophaalmechanisme. Het ingevoerde artikel betreft enkel de stof, met een breedte van drie meter, voor het vervaardigen van plisségordijnen in de door de klant gewenste maten, in een daartoe ingerichte fabriek/werkplaats. Deze vaststelling als zodanig sluit indeling in post 6303 echter niet zonder meer uit.
5.8.
De IDR-toelichting op post 6303 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Deze post omvat eveneens stoffen aan het stuk die zodanig werden geconfectioneerd dat zij kennelijk bestemd zijn om na enige aanvullende bewerking onder deze post bedoelde afgewerkte artikelen te vormen, bijvoorbeeld stoffen aan het stuk waaraan aan een van de zelfkanten een geplooide strook of ruche is genaaid en waaruit door overdwars doorsnijden en zomen afgewerkte gordijnen (afgepaste gordijnen) worden verkregen. (…)”
5.9.
Gezien deze toelichting zal het Hof beoordelen of het product, zoals de inspecteur stelt,
na enige aanvullende bewerkingeen afgewerkt (plissé)gordijn vormt. Bij deze beoordeling heeft het Hof zich laten leiden door de Engelse taalversie van de IDR-toelichting op post 6303:
‘The heading [Hof: 6303] also covers material in the length so processed after weaving that it is clearly suitable for conversion, by a minor operation, into finished articles of this heading (e.g., fabric in the length to one edge of which has been added a frilled border and which, by simply cutting to required lengths and hemming, is converted into curtains).’
5.10.
Gelet op de tot de gedingstukken behorende assemblagehandleiding, kunnen naar het oordeel van het Hof de ter zake benodigde assemblagehandelingen niet worden aangemerkt als een
minor operationin vorenbedoelde zin. Daarvoor is het aantal onderdelen dat moet worden toegevoegd om een plisségordijn te vervaardigen, alsmede de daarmee gepaard gaande arbeid, waaronder het op maat knippen/snijden van de ingevoerde plisséstof, te omvangrijk en de arbeid te specialistisch van aard. Aan voorgaand oordeel doet niet af dat de producent deze assemblage/fabricage in een door haar daartoe ingerichte fabriek/werkplaats relatief snel en efficiënt kan uitvoeren. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in het in de IDR-toelichting (5.9) genoemde voorbeeld. Uit dit voorbeeld volgt dat de wetgever in dit kader minder vergaande bewerkingen dan de onderhavige voor ogen stond.
5.11.
Gelet op het vorenoverwogene is indeling in post 6303 niet mogelijk. De stelling van belanghebbende dat het product niet onder de reikwijdte van post 6303 valt, omdat daarin niet de term plisségordijn wordt genoemd en de opsomming in de post limitatief is, behoeft in het licht van het voorgaande geen beantwoording.
Kan het product worden ingedeeld met indelingsregel 2a?
5.12.
De rechtbank heeft dienaangaande als volgt overwogen:
“29. De rechtbank is van oordeel dat het product op het moment van invoer reeds de vorm/constructie heeft van het eindproduct, een plisségordijn, en dus kan worden aangemerkt als een artikel in voorwerpsvorm. Niet in geschil is dat het product nog enkele bewerkingen moet ondergaan, zoals het aanbrengen van een onder- en bovenprofiel, koorden en bedieningselementen, doch deze bewerkingen zijn niet van zodanige aard dat niet gezegd kan worden dat het product niet reeds de essentiële kenmerken heeft van het complete of afgewerkte goed. De verschijningsvorm van het product is immers zodanig dat het slechts kan worden gebruikt voor de vervaardiging van een plisségordijn, waarvoor het ingevoerde product ook is bestemd. (…) Met inachtneming van indelingsregel 2a, van de Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, volgt het product daarom de indeling van het goed in afgewerkte staat.”
5.13.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het product door de rechtbank ten onrechte is ingedeeld met toepassing van indelingsregel 2a. Deze grief treft doel. Het Hof stelt voorop dat volgens de eerste zin van indelingsregel 2a de vermelding van een bepaald goed in een post ook betrekking heeft op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, als dit goed in die staat reeds de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont.
5.14.
De IDR-toelichting op regel 2a luidt voor zover hier van belang:
‘(Incomplete or unfinished articles)
(I) The first part of Rule 2 (a) extends the scope of any heading which refers to a particular article to cover not only the complete article but also that article incomplete or unfinished, provided that, as presented, it has the essential character of the complete or finished article.(…)
(II) The provisions of this Rule also apply to blanks unless these are specified in a particular heading. The term “blank” means an article, not ready for direct use, having the approximate shape or outline of the finished article or part, and which can only be used, other than in exceptional cases, for completion into the finished article or part (e.g., bottle preforms of plastics being intermediate products having tubular shape, with one closed end and one open end threaded to secure a screw type closure, the portion below the threaded end being intended to be expanded to a desired size and shape).
Semi manufactures not yet having the essential shape of the finished articles (such as is generally the case with bars, discs, tubes, etc.) are not regarded as “blanks”.
(III) (…)’
5.15.Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat het goed niet reeds de essentiële kenmerken van een afgewerkt plisségordijn vertoont. De essentiële kenmerken van een plisségordijn liggen in de combinatie van de plisséstof en het mechanisme waarmee de stof naar wens kan worden in-/ of uitgevouwen. De stof en het mechaniek vertegenwoordigen tezamen het complete artikel en geven dat artikel de aanblik én werking van een compleet plissé gordijn. Enkel de plisséstof kan derhalve niet worden beschouwd als een goed dat al de essentiële kenmerken van een compleet plissé gordijn vertoont nu zonder bedieningsmechaniek het voor een plissé gordijn zo kenmerkende en essentiële in-/uitvouwen (het ‘harmonica effect’) niet mogelijk is.
5.16.
Het Hof is voorts van oordeel dat het product evenmin met toepassing van onderdeel II van de IDR-toelichting op regel 2a onder post 6303 kan worden ingedeeld. Het ingevoerde artikel voldoet niet aan de in de IDR-toelichting op regel 2a gestelde voorwaarde dat sprake is van een “blank”, zijnde “an article, not ready for direct use, having the approximate shape or outline of the finished article” (officieuze Nederlandse vertaling: “artikelen in voorwerpsvorm”, zijnde “artikelen die als zodanig niet voor gebruik geschikt zijn, doch waarvan de vorm of het profiel die van het afgewerkte voorwerp of artikel benadert”). Vast staat immers dat het product voorafgaande aan de assemblage zowel in de breedte als de lengte - al gelang de wens van de consument - op maat wordt gesneden. Dit brengt mee dat niet kan worden gezegd dat het product reeds zijn definitieve voorwerpsvorm heeft.
5.17.
Het voorgaande brengt mee dat indeling onder post 6303 met toepassing van regel 2a niet mogelijk is. Het product moet daarom, met toepassing van indelingsregel 1 en 6, worden ingedeeld in GN-code 6307 9098 (tarief: 6,3%), als een ‘ander geconfectioneerd artikel’. De UTB zal dienovereenkomstig worden verminderd tot € 536,89 (€ 8.522 x 6,3%).
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

6.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van
de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij
behorende bijlage vast op:
- voor de bezwaarfase 2 punten (bezwaarschrift en horen) x € 246 = 492;
- voor de behandeling van het geding voor de rechtbank 2 punten (beroepschrift, zitting) x 1 (gewicht) x € 495 = € 990;
- voor de behandeling van het geding in hoger beroep 2 punten (beroepschrift, zitting) x 1 (gewicht) x € 495 = € 990; Totaal derhalve € 2.472.
Tevens zal het Hof de inspecteur gelasten om aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden (€ 331 + € 503).

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de UTB vast op een bedrag van € 536,89;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.472;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 834 (€ 331 + € 503) te vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, A. Bijlsma en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 14 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.