ECLI:NL:HR:2018:375

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
16/01502
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek en belangenafweging in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had een verzoek tot aanhouding van de behandeling van zijn strafzaak ingediend, omdat hij niet aanwezig kon zijn bij de terechtzitting. De raadsman van de verdachte gaf aan niet te weten waarom zijn cliënt niet ter zitting aanwezig was en verzocht om aanhouding in het belang van de verdediging. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte buiten zijn schuld niet in staat was om te verschijnen.

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de belangenafweging die gemaakt moet worden bij een verzoek tot aanhouding. Het Hof had niet voldoende gemotiveerd dat het de belangen van de verdachte had afgewogen tegen de belangen van een spoedige berechting en een goede organisatie van de rechtspleging. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelde echter dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet correct was en dat de zaak opnieuw moest worden berecht.

Uitspraak

20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/01502
APO/MM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 maart 2016, nummer 20/002362-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2016 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De raadsman deelt mede:
Ik weet niet waarom mijn cliënt niet ter terechtzitting aanwezig is. Om die reden verzoek ik uw hof om aanhouding van de zaak in het belang van de verdediging. Het gaat immers niet om een gering feit. Ik heb getracht mijn cliënt te bereiken op het adres [a-straat 1]. Ik heb zijn moeder telefonisch gesproken. Zij heeft contact met hem en zij zou zijn telefoonnummer aan mij doorgeven. Deze heb ik echter nog niet mogen ontvangen.
De advocaat-generaal vordert dat het hof het verzoek tot aanhouding afwijst.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na beraad deelt de voorzitter als de beslissing van het hof mede, dat het hof het verzoek tot aanhouding van de strafzaak tegen verdachte afwijst, nu naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden dat hij buiten zijn schuld niet in staat is om ter terechtzitting te verschijnen."
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Het Hof heeft het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte buiten zijn schuld niet in staat is om ter terechtzitting te verschijnen. Die enkele omstandigheid kan de afwijzing van dat verzoek niet dragen. Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van dat verzoek blijkt voorts niet dat het Hof de onder 2.3 bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt, terwijl het ook niet is ingegaan op hetgeen door de raadsman aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 maart 2018.