In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak van de Raad van State dateert van 25 oktober 2017 en betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, genomen op basis van de Huisvestingswet. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepalingen zijn die het mogelijk maken om beroep in cassatie in te stellen tegen uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in deze specifieke situatie. Hierdoor is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die de belanghebbende heeft gemaakt in het kader van deze procedure niet door de andere partij hoeven te worden vergoed.
In de beslissing heeft de Hoge Raad verder aangegeven dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 door de griffier van de Hoge Raad aan de belanghebbende zal worden teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de beperkingen die gelden voor het aanvechten van uitspraken van de bestuursrechter.