Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
13 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 juni 2016 was gewezen. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat M. Berndsen. De zaak betrof ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting, afpersing van een pinpas en verduistering van een telefoon. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte waren aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is van belang voor de toepassing van artikel 80a RO in strafzaken en de beoordeling van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.