Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
13 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 maart 2016 is gewezen. De verdachte, geboren in 1976, heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij een verzoek tot het horen van getuigen is afgewezen. Dit verzoek werd gedaan na de ontvangst van het vonnis, dat pas beschikbaar kwam na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een appelschriftuur. De Hoge Raad heeft in deze zaak de toepasselijke maatstaf vastgesteld, waarbij artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) van belang is. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep op 13 maart 2018 verworpen, en het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.