Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 18 augustus 2017, nr. 16/6089 AOW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet, waartegen de belanghebbende in beroep was gegaan. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen. Dit heeft geleid tot complicaties met betrekking tot de betaling van het griffierecht.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met een termijn van vier weken voor betaling. Ondanks deze waarschuwingen heeft de belanghebbende het griffierecht niet voldaan en ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te verklaren waarom de betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten en de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichtingen voor de ontvankelijkheid van rechtszaken.