Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 30 maart 2016, nr. 15/00258, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 30 maart 2016, nr. 15/00258, die betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 7 juli 2015. Belanghebbende had eerder al een cassatieberoep ingesteld tegen dezelfde uitspraak, maar dit beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was voldaan. Bij het indienen van het tweede beroep was de termijn voor het instellen van cassatie inmiddels verstreken. Hierdoor kon de Hoge Raad ook dit tweede beroep niet-ontvankelijk verklaren. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 30 september 2016.