In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 17/01191. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 februari 2017, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De kwestie draait om de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, alsook de beschikking inzake heffingsrente. De belanghebbende had een onzakelijke lening verstrekt en de Hoge Raad moest beoordelen of het middel tot cassatie kon leiden.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende schriftelijk heeft gereageerd. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 augustus 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.