In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2017, nr. BK-16/00520. De zaak betreft de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Molenwaard voor het jaar 2015, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q]. De belanghebbende heeft in hoger beroep geprocedeerd tegen de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de bijbehorende aanslag.
De belanghebbende heeft drie middelen voorgesteld in het cassatieberoep. Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken op 23 februari 2018 door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.