In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toerekening van verlofdagen aan in het buitenland verrichte arbeid. De belanghebbende, een inwoner van Nederland, was in dienst bij een Nederlands bedrijf en werkte als kapitein op een schip dat voer in de wateren van Angola en Congo. De zaak betreft de vraag of de belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het jaar 2012, in verband met zijn werkzaamheden in Angola. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de belanghebbende niet voldeed aan het driemaandsvereiste, omdat hij in de relevante periode van drie maanden 34 dagen in Angola had gewerkt en 50 verlofdagen had opgenomen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de onderbrekingen van de arbeid, waaronder verlofdagen, ook kunnen worden toegerekend aan de arbeid verricht binnen het gebied van een mogendheid. De Hoge Raad concludeerde dat de uitzending van de belanghebbende meer dan drie maanden had geduurd en dat de faciliteit van toepassing was, ook voor de periode van uitzending in 2012. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, evenals de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.