Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beoordeling van het middel
- i) KBC heeft in maart 2001 op de voet van art. 481 Rv verzocht om opening van een rangregeling ter verdeling van de opbrengst van NLG 32.510.000,--(exclusief btw en rente) van de executoriale verkoop van 26 casco’s van stalen binnenschepen.
- ii) De rechtbank Rotterdam heeft hiertoe een rechter-commissaris benoemd.
- iii) Bij brief van 24 april 2001 aan de rechter-commissaris heeft KBC haar vordering ingediend. Daarbij heeft zij het standpunt ingenomen dat zij een bedrag van NLG 46.272.494,44 inclusief rente en kosten tot 1 april 2001 te vorderen had.
- iv) De griffier van de rechtbank heeft de belanghebbenden op de voet van art. 484 Rv bericht dat in de rangregelingen vijfentwintig voorlopige staten van verdeling zijn opgemaakt en dat partijen ter zitting kunnen verschijnen om desgewenst de gedane plaatsingen tegen te spreken.
- v) In elk van de vijfentwintig voorlopige staten van verdeling van 1 mei 2002 heeft de rechter-commissaris bij de plaatsing “terzake van een vordering uit hoofde van hypotheek” het volgende ten aanzien van KBC opgenomen:
2.563.720,60
- vi) Op 17 juli 2002 heeft de mondelinge behandeling van de voorlopige staten van verdeling plaatsgevonden en hebben partijen gelegenheid gehad om de gedane plaatsingen op de voorlopige staten van verdeling tegen te spreken.
- vii) De rechter-commissaris heeft naar aanleiding van de diverse betwistingen te kennen gegeven dat in één nader te bepalen rangregeling een tweetal renvooiprocedures zou worden gevoerd, waarvan ‘Zaak A’ betrekking had op (onder meer) de volgende onderwerpen:
- viii) Bij vonnis van 4 mei 2016 – dat is gevolgd op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:440) – heeft de rechtbank Rotterdam einduitspraak gedaan in renvooiprocedure A. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de hoogte van de vordering van KBC per 1 april 2001 een bedrag beloopt van NLG 46.272.494,44 (inclusief rente en kosten en NLG 1.076.137,70 aan uitwinningskosten). De rechtbank heeft verder (in rov. 2.7 en 2.8) vastgesteld dat de in de rangregelingen ingediende vordering van KBC niet de rente en kosten na 1 april 2001 omvat en geoordeeld dat een schuldeiser in een renvooiprocedure niet meer kan vorderen dan [het bedrag van de vordering die] hij in de rangregeling ter verificatie heeft ingediend en dat het naar voren brengen van een hogere vordering in de rangregeling dient te worden voorgelegd aan en – gehoord de overige belanghebbenden – te worden beoordeeld door de rechter-commissaris.
- ix) KBC heeft verzocht om heropening van de rangregelingen met benoeming van een opvolgend rechter-commissaris.
"op straffe van in de verdeeling niet te worden begrepen "in het huidige artikel 482 Rv niet zijn teruggekeerd in verband met het bepaalde in het nieuwe artikel 485a lid 2 Rv, luidend:
aanmeldingstermijnte doen vervangen door de in het tweede lid van artikel 485 begrepen voorziening. Deze dubbele verwijzing maakt echter ook duidelijk dat in het gedeelte achter de komma ten onrechte alleen gesproken wordt over “het ontvangen kunnen worden in zijn
tegenspraak". Gieske trekt uit de wetsgeschiedenis dezelfde conclusie (T&C Burgerlijke Rechtsvordering, zevende druk, aant. 2 op artikel 485a Rv):
5.Beslissing
21 december 2018.